Arthur van Amerongen — De Boze Blanke Mannen van Paraguay, en hun honden
Hommage aan Claudio Zantedeschi, de man die mij Gabriele d'Annunzio en Curzio Malaparte leerde lezen
Tijdens mijn tropenjaren in Asunción, de hoofdstad van Paraguay, pakte ik regelmatig het krakkemikkige pontje naar de overkant van de machtige rivier. Daar, in de woeste Chaco’i, ontmoette ik Claudio Zantedeschi, de man die mij Gabriele d'Annunzio en Curzio Malaparte leerde lezen en liefhebben, de heerlijke Boze Blanke Mannen die ik in de volgende aflevering in het zonnetje zet.
Tijdens zo’n meditatieve tocht door de jungle stuitte ik op het casco van een boot. Ik moest meteen denken aan Fitzcarraldo, die briljante film van Werner Herzog. Vanuit de roestbak in gammele steigers klonk geklop. Mijn hond Jagua blafte, uit het casco kwam een hoofd met een muts. "Hola," zei de man. "Hola," zei ik. De man droeg een overall, had een grijze baard en knalblauwe blauwe ogen. Hij daalde de ladder af en kneep mijn hand fijn. "De laatste keer dat ik bezoek kreeg was twee maanden geleden," klonk het met een zwaar Italiaans accent, "toen wilden de inboorlingen mijn gereedschap stelen en heb ik ze verjaagd met deze machete." Hij zwaait lachend met een enorm kapmes boven zijn hoofd: "Het is een bang volkje, wie rent er nou weg voor een Italiaan? Ik heb geen stoelen, je moet maar tegen die werkbank aanleunen en ik heb ook geen koffie, enkel een drupje caña."
We dronken gezamenlijk uit een gebarsten mok en Claudio vroeg wat ik in Paraguay deed. Het was voor het eerst in een jaar dat iemand dat aan mij vroeg. Hij kwam uit Venetië, zijn vader was machinist geweest bij de spoorwegen. Hij begon de wereld rond te toeren in 1973, reisde naar Indochina, Afghanistan en Iran, en werd zeeman. Claudio voer jachten van rijke mensen over de zeven zeeën van de ene naar de andere uithoek op de wereld. “Ik heb 17 jaar gevaren; eerst door de Middellandse Zee en daarna door de Atlantische Oceaan, die ik drie keer ben overgestoken." Hij boorde naar water in Somalië en woonde in Nieuw-Caledonië, op de Paaseilanden, in Libië, Ghana, Nigeria, Algerije, Rhodesië en Mozambique. Claudio was een pure trotamundos, een globetrotter.
"Ik ken een kapitein en die was zo zuinig, hij wilde de tol niet betalen voor het Panamakanaal. Toen is hij via de Stille Oceaan naar de Straat van Magelhaen gevaren en vervolgens naar Rio de Janeiro... In Libië kwam ik een Duitser tegen die al zijn hele leven mijnen uit de Tweede Wereldoorlog onschadelijk maakte. Hij woonde moederziel alleen in de woestijn en had alle ontploffingen gefilmd. Günther bezat honderden videobanden. Dan zei hij tegen mij: 'Stop eens een band in de recorder…' en dan vertelde hij onmiddellijk: woensdagochtend 14 januari 1979, op die en die plek, en om zo en zo laat. Wat zijn er toch veel rare mensen nu ik erover nadenk. Hostia, Arturo!”
Hostia was Claudio’s favoriete stop- en scheldwoord. Dat is gewoon Spaans voor hostie, maar uit ervaring weet ik dat je een Madrileense schoonmoeder van de Opus Dei-persuasie er rap mee op de kast jaagt.
Zantedeschi was ooit van plan naar Australië te emigreren, maar vond een baan in Libië als lasser. Vanuit Tripoli reisde hij verder, naar Kameroen, Somalië, Noord-Jemen en de Sinaï, waar hij drie jaar voor de Verenigde Naties werkte. Hij woonde een jaar in Ghana. Daar had hij een vrouw en kinderen. Maar zijn vrouw hield niet van het idee van zeilen. "Dus ik ging weg." Hij ging naar Togo, waar hij in de haven een Amerikaan ontmoette, eigenaar van een kleine scheepswerf, en een Fransman die hem hielp het schip gereed te maken voor vertrek. "Met het geld dat ik verdiende bij de Verenigde Naties kocht ik een boot en ik kon een beetje sparen, en dat is waar ik mezelf tot op de dag van vandaag van onderhoud".
Claudio wilde zijn boot binnen jaar af hebben, naar Zuid-Afrika varen en het ding daar verkopen, om te gaan genieten van een onbekommerde oude dag. "Volgend jaar stijgt de rivier weer, dan staat het water tot boven de steigers en ga ik mijn laatste oversteek maken, Arturo.”
Dag en nacht was Claudio aan het zagen, kloppen en boren. De zeebonk woonde in zijn overall, die alleen op zondag werd verwisseld voor iets netters, want dan ging hij naar de hoeren. Als ik kwam, stopte mijn Italiaanse vriend zijn werkzaamheden en zaten we op een boomstam naast het casco uren te babbelen over literatuur, zijn grote passie. Hij was net als ik verknocht aan Louis-Ferdinand Céline, Joseph Conrad, Herman Melville, André Malraux, Curzio Malaparte en Gabriele d’Annunzio. Hij had een kist met boeken van en over de twee wereldberoemde Italiaanse schrijvers in zijn hut staan, in het Italiaans en in het Spaans. "La pelle", de Huid, van Malaparte kende ik van de film.
Ik citeer even Bol.com: De huid, Malapartes onvergelijkbare meesterwerk uit 1949, besteedt de provocateur, estheet en tijdscriticus al zijn stilistische vermogens aan de schildering van obsceniteiten waarin de bevrijding van Italië uitmondt. Met een op het kwaad beluste blik tekent hij een Jeroen Bosch-achtig portret van naoorlogs Napels. Terwijl hij zich als verbindingsofficier beweegt tussen de geallieerden en de Italiaanse troepen slaat hij de chaos, het morele verderf, de zelfvernedering, de broederstrijd gade. Iedereen probeert zijn huid zo duur mogelijk te verkopen. Het onbeschrijfelijke van de naoorlogse anarchie wordt nog drastischer dan in het voorafgaande Kaputt omgezet in confronterende scènes en grimmige surrealistische metaforen voor de moordlust van de mens. De overwinnaars houden geen halt voor een vlag, gemaakt van menselijke huid. zijn de meest passende voorbeelden van deze overbodige poëtica, neergestreken op het voorgebergte van de geschiedenis: Frans, Engels en Italiaans vermengen zich om de wreedheden te beschrijven van de twee oorlogen waaraan Malaparte persoonlijk had deelgenomen, terwijl de gruwelijke beschrijvingen een combinatie vormen van met visioenen van absolute schoonheid, een driedimensionale achtergrond tekenend waarin de personages bewegen, lijden, liefhebben en sterven.
Telkens gaf Claudi mij een boek mee van zijn favoriete schrijvers, met een uitgebreide beschrijving en analyse. Hij twijfelde er aan of Curzio Malaparte de intellectuele erfgenaam van D'Annunzio was, zoals wel eens beweerd wordt, maar hij vond het beledigend dat Malaparte als een vulgaire en verslechterende versie van D'Annunzio werd gezien. Feit is dat Malaparte helemaal in de huid kroop van D'Annunzio.
De vader van Claudio was een fervent aanhanger van Mussolini geweest, en Claudio wist alles van het Italiaans fascisme. Hij kon na een paar flinke slokken rum enorm foeteren over indianen en negers en beschouwde de Italianen als een superieur ras, maar in de context van die jungle in het hart van Zuid-Amerika, in de bananenrepubliek Paraguay, klonk dat niet zo heel merkwaardig. Paraguay is en was een toevluchtsoord voor gevluchte nazi’s en fascisten uit Italië en Spanje, zware criminelen uit alle windstreken van de wereld (waaronder Frans ‘Stekel’ Meijer, een van de ontvoerders van Freddy Heineken), curieuze sektes als de Moonies, de mennonieten, de amish en de mormonen. Ze kwamen als motten op het kaarslicht af, op de bananenrepubliek die bijna veertig jaar met harde hand bestierd werd door generaal Alfredo Stroessner, bijgenaamd Tyrannosaurus. Paraguay kreeg internationale faam door de film The Boys from Brazil, over een gevluchte nazidokter die in de jungle Hitlertjes kloont. De lijfwachten van Tyrannosaurus waren boomlange Duitsers, en bij het ontbijt van de generaal speelde een indiaanse blaaskapel de Bayerische Präsentiermarsch en Alte Kameraden. De slogan van Stroessner en zijn geheime dienst, de pyraguë, was: ‘Wij martelen niet om achter de waarheid te komen. De overheid weet namelijk alles. Wij martelen om u de waarheid bij te brengen.’
Malaparte - die eerst samenwerkte met de geallieerden en zich na de oorlog aansloot bij de Communistische Partij, was in eerste instantie aanhanger van een fascistische revolutie maar distantieerde zich al snel van het regime. Malaparte's naam is onlosmakelijk verbonden met Capri en zijn villa in Punta Masullo. Het is geen toeval dat zowel voor de film gebaseerd op de roman La Pelle als voor Le Mépris van Jean-Luc Godard - met Brigitte Bardot - deze plek als decor werd kozen. Hier Bardot en Michel Piccoli in een scène uit "Le Mépris" die zich afspeelt in Villa Malaparte.
Ik bezocht mijn vriend eens per week en tegen de schemering strompelde ik dan dronken en gelukkig naar de steiger om het laatste veer terug te nemen. "Arturo, ken jij nog een goedkope tandarts in Asunción? Ik was laatst bij de hoeren en die begonnen te klagen over de geur uit mijn mond." Hij sperde zijn mond open en liet een fietsenrek van gebroken tanden en bruine stompjes zien.
‘Ja, Claudio, dat lijkt mij niet overbodig, hoe vaak heb je het halfjaarlijkse bezoek overgeslagen? In de calle Palma zit een oude Duitse tandarts, er staan altijd indianen voor de deur dus echt duur kan hij niet zijn. "Hostia, dat klinkt goed. De hoeren zullen blij zijn!"
Ik zei maar niet dat Claudio zich wellicht eens moest laten inspecteren door een huisarts. Hij krabde onafgebroken aan zijn kruis, ik probeerde er geen aandacht aan te schenken maar hij deed het zo opvallend dat ik het wel moest doen. Egyptenaren zijn meesters in het zak-krabben, dwars door de djellaba heen.
Op een dag gaf Claudi mij een piepjong hondje dat hij van de dood had gered. Onder de werkbank klonk gegrom, Jagua deinsde verschrikt achteruit. Tussen de potten verf zat een onooglijk, rillend hondje, de haren aan elkaar geklit en onder een poeder dat was gaan klonteren. ‘Die kwam gisteren aangelopen, ik denk dat hij verjaagd is door een indiaan, het beest heeft nog geluk gehad dat ze hem niet verzopen hebben. Ik weet niet wat ik ermee aan moet, niks voor mij, een hond.’
Het teefje likte mijn hand, het had schrandere ogen. Claudio vertelde dat het beestje onder de vlooien, luizen en andere bichos zat en dat hij het daarom met een of ander bestrijdingsmiddel had bestrooid."Kom, we gaan eten, wat de pot schaft, verwacht niks bijzonders." In een hutje met een brits en één stoel bakt Claudio op campinggas uien, corned beef en rijst, zijn versie van risotto. Ik kreeg een bord, hij at uit de pan. Het klittenbolletje vloog opp mijn bord af enschrokte de smurrie in een paar seconden weg. Ik lachte, Claudio bromde. "Ik neem het hondje wel mee naar huis, Claudio, dat is leuk voor Jagua. Ik noem haar Fabiola, net als de koningin van België, vraag me niet waarom."
"Hostia, Arturo, ik hou niet van honden, neem jij haar maar mee."
Fabia (de vrede is met haar) werd de moeder van Raya, Tita, en Jamba, de bekendste honden van de Algarve. Zonder die drie had ik nu in Buenos Aires gewoond met een 18-jarige tango-danseres, maar dat is weer een heel ander verhaal.
Toen ik eind 2012 Paraguay verliet, omhelsde Claudio mij. De tranen stonden in zijn ogen. Vijf jaar later ontving ik via een Facebook-bericht van een vriendin in Asuncion dat Claudio overleden was aan een hartaanval terwijl hij aan zijn boot werkte.
Reaguursels
Dit wil je ook lezen
Arthur van Amerongen - Moslims zijn niet zielig
Tante Tuur is boos (tevens: Stamcafé)
Arthur van Amerongen - Hoerenman
Soep van de Week, teven Stamcafé
GeenStijl-columnist interviewt GeenStijl-redacteur over overstap naar GeenStijl in het Stamcafé
Wij van GeenStijl vinden GeenStijl ook erg goed
De Bolle Gogh: een bruisende biografie over de Hemelse Roker
De Bolle Gogh is een rollercoaster. De biografie dendert bijna 700 pagina’s onvermoeibaar door, net als het leven van Theo. Ik ben van dezelfde generatie als Theo en het boek is een feest der herkenning voor iedereen die met name de jaren tachtig in het - toen nog - zo lekker gore Amsterdam heeft meegemaakt.
Arthur van Amerongen - Soep van de Week: Eric Smit en Akwasi verklaren de oorlog aan Musk
Nieuw op GeenStijl: Arthur van Amerongen soept door de hete teeks van deze week in zijn nieuwe rubriek Soep van de Week, vandaag tevens ook Stamcafé. Vanaf nu: iedere week!
Annus Horribilis 2023 - De laatste stuiptrekking van de schrijvende aap Don Arturo (52)
“Meneer van Amerongen: steek uw Annus Horribilis maar in een geheime opening waar de zon nooit schijnt!” (tevens Stamcafé)