Annus Horribilis 2023 - De laatste stuiptrekking van de schrijvende aap Don Arturo (39)
Stamcafé in Het Onbekende Portugal
Donderdag 28 september
Wat nou green deal? Leve de vliegmasjien!
Ik vlieg voor twee tientjes van Faro naar Porto met Ryan Air. Met de trein zou de reis mij ongeveer 50 euro kosten en dan ben ik zes tot acht uur kwijt. Een vlucht van Faro naar het treurige moederland kost een paar tientjes. Met Frenske’s groene trein duurt dat tripje minimaal anderhalf etmaal, moet ik 6 keer overstappen en kost een enkel 400 euro. Tel uit uw winst.
Ik ga met Arie Pos door het woeste hoge noorden van Portugal reizen, in het kader van ons nieuwe boek Het Onbekende Portugal. We hebben ruim een jaar nagedacht over deze titel en vinden hem geniaal in zijn eenvoud.
Van de heerlijk overzichtelijke luchthaven van Porto rijden we meteen naar de markt van Barcelos, een van de grootsten in Europa, en tevens the best kept secret van Portugal (volgens de ANWB-reisgids).
De legende van de beroemde galo komt hier vandaan en het lijkt ons origineel om die haan op de voorkant van Het Onbekende Portugal te zetten. Toen ik nog in Maastricht bivakkeerde, een jaar of tweeëntwintig geleden, mocht ik graag naar de La Batte-markt in Luik gaan, langs de Maas. Meestal doorgezopen na een nacht stappen, herstelbier drinken (Blanche de Liège van l'Abbaye du Val-Dieu), worstjes en kaas kopen en daarna chansons zingen in Aux Olivettes. Das war einmal. Mijn verloofde is dol op vlooienmarkten en elke zondag is er wel eentje in de Algarve. Ik heb geen oog en geen geduld voor bric-à-brac en het leukste gedeelte van zo’n zondags uitstapje zijn de gegrilde kippen en het ochtendbier.
De markt van Barcelos verkoopt duizenden hanen in alle maten en soorten, veel figuratief volksaardewerk, huisvlijt, zigeunermeuk en wat levende have. Je moet er van houden dus. Ik koop een piepkleine pretinho da sorte, een geluksnegertje dat in Nederland allang verboden zou zijn. De zigeuner die ze verkoopt, vertelt een geloofwaardig verkoopverhaal in het Portugees. “Het geluksnegertje is een amulet dat geluk en positieve energie brengt. Ik heb duizenden tevreden klanten, meneer. Die bewaren het in hun portefeuille, in de auto, in huis, in de kinderkamer etc en het kleinood is bovenal goed voor uw vruchtbaarheid. U krijgt er net als ik mooie kinderen van als u het amulet ‘s nachts onder uw matras legt.”
Ons brengt het poppetje geen geluk, want na de aanschaf ervan kunnen we de auto niet terugvinden met Google Maps. We lopen minstens drie rondjes door het centrum van Barcelos, waar het inmiddels rond de 33 graden is. Er staan duizenden auto’s in het nondescripte centrum van het stadje, een combinatie van oostblokarchitectuur, een paar oude kerkjes en de markt. Nergens is het verval mooier dan in Portugal. Het is de schuld van Google Maps, is onze diplomatieke conclusie.
Zodra je gaat wandelen met behulp van GM, gaat alles mis. Ik heb door schade en schande geleerd dat je nooit tegelijkertijd naar de pijlen boven het scherm moet kijken en naar de plattegrond daaronder.
Als we de auto eindelijk hebben gevonden, rijden we na enig opluchtend gevloek en wat troostbier hupsakee door naar de kerk van Nossa Senhora do Bom Despacho in Cervães (Vila Verde). In de Onze Lieve Vrouwe van de Goede Bevalling bevindt zich een rotsformatie die op twee vrouwenbenen lijkt, met daaronder een altaar dat dan technisch gezien een clitoris zou moeten zijn. Vrouwen die niet in een poep en een scheet zwanger worden, komen hier bidden. Ik ben onvruchtbaar maar in combinatie met wat kaarsjes branden hier en het geluksnegertje, moet het toch mogelijk zijn om alsnog nageslacht te krijgen, bij voorkeur een zoon waarmee ik op het strand kan voetballen. Maar de kerk zit potdicht, ook na verschillende belpogingen met de verantwoordelijken. We maken een culinaire stop bij café Imperial in Braga. De francesinha is de Portugese kapsalon en een streekspecialiteit. Er zijn puriteinen die de francesinha alleen in Porto (de vermeende bakermat van deze koolhydratenbom) eten, en dan bij voorkeur in Cervejaria Brasão, maar ik heb ook adresjes in de Algarve. Het beste katervoer dat er is, na de Surinaamse saotosoep.
De ingrediënten van de francesinha zijn in de regel: wit brood, ham, kaas, chipolataworst, chouriço, biefstuk en ei en die hele stapel voer wordt afgeroomd met een saus van tabasco, bier, kippenbouillon, port, melk en tomatenpuree. Na het nuttigen van deze hap moet je een halve marathon rennen om de rommel er uit te zweten. We laten Braga verder voor wat het is. De reisgidsen noemen dit stadje het Rome van Portugal vanwege het enorme aantal kerken in de binnenstad en voegen daar ‘bidden doe je in Braga, werken in Porto en feesten in Lissabon’ aan toe. In Nederland kennen we de variant van Jules Deelder: In Rotterdam verdienen ze het, in Den Haag verdelen ze het en in Amsterdam smijten ze het over de balk. Voor Portugezen is Braga de stad van de 5 P’s: padres, paneleiros, putas e a puta que os pariu: priesters, flikkers, hoeren en de hoer die hen baarde. Een goede vriend had mij eens gevraagd om uit te zoeken hoe het nou zat met de beruchte ‘paneleiros’ van Braga. Veldwerk dus. Dat viel reuze mee, want er is geen één officiële nichtenkit in de stad, hoogstens wat nondescripte gay-friendly horeca en verder bieden Grindr en de pisbak vleselijke troost.
Ook de santuário Bom Jesus slaan we over, net als de wereldberoemde dwergbisschopmummie in de kathedraal, en we kachelen door naar Monção, de streek van de wereldberoemde alvarinhodruif en de vinho verde. Hier stroomt de grensrivier de Minho en overal zijn er oude smokkelroutes uit en naar Spanje.
We hadden een paar mailtjes gestuurd naar de Adega Cooperativa Regional de Monção **en na veel geharrewar en misverstanden via telefoon en email mogen we uiteindelijk even langskomen. Op een tafel in een oostblokkerige setting staan de goedkoopste flesjes uit het aanbod van de coöperatie: Muralhas de Monção en Alvarinho Deu-La-Deu. De Muralhas is een allemansvriend en ik moet er minstens een stuk of vijfhonderd hebben leeggeklokt. Het meisje van dienst is afgestudeerd in de wijnbouw, en werkt al vijf jaar in de coöperatie. Ze zet een laptop neer, en we kijken naar wat foto’s en cijfers. De witte wijnen zijn lauw. Arie en ik worden stante pede heel verdrietig, want ze maken prachtige wijnen in de adega, en goddelijke pikketanussies, maar die zuipen we dan maar in de dorpskroeg waar tot onze verbazing alleen maar prachtige Braziliaanse dames achter de bar staan. Ze worden vermoedelijk geselecteerd op hun uiterlijk en niet op hun horecatalenten - zoveel is duidelijk - en we zijn benieuwd naar hun activiteiten na hun dag shift. Maar het werk gaat voor het meisje en we gaan badderen bij Termas de Monção, indachtig het aloude adagium van de Romeinen: mens sana in corpore sano. Keizer Titus Flavious Vespianes was dol op hete bronnen en naar hem werd een naburig stadje vernoemd: Aquae Flaviae, het hedendaagse Chaves. De thermen zijn zoals veel van de Portugese kuuroorden spartaans en het wemelt er van de oude dames met enge huidziektes. Arie, met badmuts, vertelt me dat Portugezen op kosten van het ziekenfonds een hele week konden kuren in Chaves en Monção en soortgelijke oorden en de sfeer in de termen is dan ook een beetje medicinaal. Ik moet denken aan Gerard Reve die met Jef Rademakers een schitterend vierluik over Maria-verering en pelgrimages maakte (helaas onvindbaar op internet). Gedenkwaardige scène: de bron van het Heiligdom van Lourdes bevindt zich in de Grot van Massabielle en het water stroomt naar een zwembad. Reve kijkt met een vies gezicht naar zo’n bad en mompelt dat je juist van zo’n bad de meest gore huidziektes krijgt.
Ik heb iets met kuuroorden. Ik ben gespecialiseerd in treurige vergane-glorie-vakanties en bezocht Karlsbad, Franzensbad en Marienbad in de Boheemse Spa-driehoek. De Oostblok-nostalgie is daar inmiddels helaas zo goed als verdwenen. Het verdrietigste kuuroord dat ik bezocht, lag in de Algerijnse Sahara. Dat was zo intens smerig dat ik het bijkans jammer vond dat ik geen Toeareg-herpes of een exotisch eczeem opliep in die zwavelhel, gewoon als trofee voor het thuisfront. Ik mag graag in de Caldas de Monchique in de Algarve badderen en hun winteraanbiedingen zijn zeer gunstig. Het kuuroord is ietwat spartaans en het ruikt er naar zwavel en oude lijken. In het bad dobberen altoos bejaarden met zweren en psoriasschilfers. Ik mag graag mijn derrière laten masseren met een krachtig waterstraal. Dat geeft het ontspannende effect van een klysma. Ik moet daar wel mee oppassen want de vorige keer liet ik tijdens dat aquajoggen voorzichtig een windje ontsnappen, met een Colombiaanse mudslide tot gevolg.
Mijn moeder had zware reuma en badderde regelmatig in de bronnen van het Oostenrijkse Bad Gastein. Haar reis werd betaald door Max Tailleur. Althans, via de opbrengst van lorren die zijn stichting Geef Max de Zak ophaalde. Ik kende de Joodse grappenmaker van de Geinlijn die ik dagelijks belde, een kinderachtige hobby die onze maandelijkse telefoonrekening flink opstuwde. Voordat je de mop van de dag hoorde, was er die krakende stem van de vader van de 06-lijnen: ‘Er is nog één geinponem voor u’.
Ik vergezelde mijn moeder regelmatig naar Bad Gastein. Aan het einde van zo’n Geef Max de Zak-reumareis tapte Tailleur moppen voor de patiënten. Ik moest de schuine moppen dan uitleggen aan mijn moedertje. Overdag kuurde ik met haar mee. Verder slemperde ik schnaps en observeerde ik de talrijke chassidim en charedim, ultra-orthodoxe joden die om mij volstrekt onbekende redenen graag in Oostenrijk Profunda kuren. Het deed mij denken aan de roman Badenheim 1939, van de Roemeens-Israëlische schrijver Aharon Appelfeld, met een Oostenrijks vakantieoord aan de vooravond van de holocaust als decor.
Enfin. We logeren in het schitterende paleis Paço de Calheiros, eigendom van graaf Francisco de Calheiros, een oude bekende van Arie. Al in de jaren tachtig richtte hij de prestigieuze Associação do Turismo de Habitação (TURIHAB) op, met als doel het openstellen van Portugese kastelen en landhuizen voor toeristen. We slapen in krakende bedden in een eeuwenoude slaapkamer en gelukkig geloven we niet in spoken en klopgeesten.
Vrijdag 29 september
Red Rock West
Vandaag is de zwaarste etappe van onze expeditie. Arie wil dolgraag naar Castro Laboreiro, een dorpje op 1.000 meter hoogte op de grens met Spanje, met een megalitische necropool, een eigen paardenras (Garrano) en een bijzonder hondenras: de castro laboreiro, die ook wel de Portugese veedrijvershond wordt genoemd. Arie’s hond Lupa is deels een castro laboreiro. In ons nieuwe boek veel honden. Portugal kent 11 - sommige zeggen 15 - officiële hondenrassen.
In dit deel van Portugal wonen amper mensen, de bevolkingsdichtheid daalt op sommige plekken tot drie personen per vierkante kilometer en Google Maps laat het regelmatig afweten. Het dorpje Soajo bereiken we nog vrij makkelijk, en hier staan de wereldberoemde espigueiros, de stenen maishuisjes op poten, die eerder op graven lijken. Hierin werden de kolven bewaard en door de poten met richels konden de muizen en de ratten er niet bij.
In Soajo staat een monument voor een hond die sprekend op de castro laboreiro lijkt. Een groepje fanatici hier heeft besloten dat het hondenras Soajo heet, en niet Laboreiro. Over zulke kwesties kunnen oorlogen uitbreken in dit deel van Portugal.
Na Soajo gaat het mis en verdwalen we hopeloos in de bergen. We passeren zeker drie keer de Spaanse grens en ik waan mij in de cultfilm Red Rock West, met Nicolas Cage, Lara Flynn Boyle, J. T. Walsh, and Dennis Hopper. Nergens staat iets aangegeven, geen bordje, niks. Google Maps down. Na een paar uur als dwazen te hebben rondgereden in de verzengende hitte, en we even op het punt stonden onze vriendschap te neutraliseren, bereiken we eindelijk Castro Laboreiro. Hotel Castrum Villae is lekker spooky, zoals eigenlijk het hele bergdorp dat is, een van de meest geïsoleerde plekken van Portugal. Na een welverdiend schoonheidsslaapje bezoeken we de kennel van Sara Esteves, een indrukwekkende oude dame die jaren in Alaska woonde. Zij is de enige in de wereld die de castro laboreiro fokt. Die prachtige honden kosten rond de 700 euro en Arie en ik zouden zo een pup willen meenemen. Over het dispuut over de honden met het dorp Soajo wil ze alleen maar kwijt dat die lui daar knettergek zijn.
In de kennel ontmoeten we fotograaf en architect Filippo Romano, die met een project in deze streek bezig is. Hij maakte een krankzinnige reportage over Haïti net na de verwoestende aardbeving. Zijn China-serie mag er ook zijn.
In dit soort boerendorpjes kan je in de regel geweldig eten voor een habbekrats, met topwijnen voor een tientje. In Tasquinha Castreja eet ik de beste geit ooit. Opvallend op het menu zijn de veganistische opties, een bijzonderheid in deze streek. Nog bijzonderder is de veganistische alheira. Ik ben dol op worst, of het nou HEMA-rookworst is, mazzafegati uit het Italiaanse Norcia, Surinaamse bloedworst of Poolse krakowska: ik lust er wel pap van. Alheiro komt van alho (knoflook) en de worst is ooit bedacht door Portugese joden in het stadje Mirandela in Trás-os-Montes, die uit angst voor de inquisitie net deden of ze christenen waren. Oorspronkelijk zit er dan ook geen varken in de gerookte alheiro maar beestjes die in het jodendom zijn toegestaan, zoals kip. Echt lekker is de worst al niet als er vlees in zit, heel melig, en de veganistische versie laat ik aan mij voorbij gaan. De dorpskroeg is nog open rond middernacht en een woeste kerel met een baard en een trekzak zingt liederen in het dialect van de streek. Om hem heen zitten een paar knapen, die allen in Frankrijk wonen en in hun geboortedorp op vakantie zijn. Na de nodige aguardentes worden we uitgenodigd voor een bezoekje aan “een hele bijzondere discotheek”.
Ik geloof er niks van, maar na een dodenrit van anderhalf uur rijden we een soort vesting binnen, door een enorme poort. De disco blijkt een bordeel te zijn, bomvol boerenjongens en alleen maar omahoeren uit Brazilië, de meeste ver boven de vijftig. Niet eens een knappe jonge, betaalbare kommersjele transgenderwerkster, toch de specialiteit van Brazilië! Ik kan me niet herinneren hoe laat we zijn thuisgekomen. De baco’s hakten er flink in. Never a dull moment in Trás-os-Montes.
Zaterdag 30 september
The only gays in the village
Katerdag. De rit van 90 kilometer naar Bragança duurt vier uur en ik ben zo brak als een hond. De duizenden haarspeldbochten die Arie stuk voor stuk erg scherp neemt, helpen ook niet mee aan de verbetering van mijn algehele toestand. Het lijkt wel of de cholera is uitgebroken in Bragança. De stad is totaal verlaten. Hotel Tic Tac is een blast from the past: donker, rustiek, een oostblokkerige eetzaal en een eng vrouwtje achter de receptie, type de dwerg uit Don’t Look now, op de markt gebracht als de Alexandra van Huffelen-pop.
In het eeuwenoude centrum van de stad kan je een speld horen vallen. Eigenlijk is die totale rust wel prettig als je een kater des doods hebt. We zijn de enige klanten op het terrasje van Alma Lusa, op een boogscheut van de kathedraal, en je kan makkelijk vier kanonnen afschieten zonder iemand te raken. De uitbaters van het eethuisje hebben de Griekse beginselen uitgevonden en verbeterd. De schat die ons eten serveert, heeft een kapsel dat je in het Amsterdam van de jaren zeventig nog weleens zag bij kappers die de Griekse beginselen waren toegedaan. Of denk aan de coiffure van onze chansonnier Wouter Otto Levenbach, beter bekend als Dave. Dansez maintenant!
Bij mij in de Algarve wemelt het van de nichtensetjes die lekker gearmd over straat lopen want potenrammen komt er in tegenstelling tot Amsterdam amper voor. Het homouitgaansleven in bijvoorbeeld Faro is behoorlijk uitgedoofd sinds corona en de komst van Grindr (Tinder voor gays). Heren spreken nu bijvoorbeeld af in de grotten van Praia do Submarino bij Alvor. Ik heb dit weetje van mijn bestie Arnold Aarssen, creatief directeur van Studioarte in Portimão. Die zei mij eens: ‘Arturinho, wij zijn super geïntegreerd in de Portugese samenleving, we kunnen trouwen en heerlijk onszelf zijn. De nieuwe homotrend is de vrije natuur.’
Voor ouderwets nichtenvertier moet je naar de Finalmente in Lissabon, ’s lands beroemdste travestiebar. Gerrit Komrij beschreef de tent in het verhaal Naar de grote stad. Hij en zijn Charles hebben al flink witte port zitten slobberen in de Brasileira, de bonte hond onder de koffiehuizen, en dan moet de avond nog beginnen. Met een gemêleerd gezelschap Braziliaanse en Portugese artiesten wordt het feest voortgezet in fadorestaurant A Cesária en dan is het tijd voor ‘rookwaar van verslavende aard’. ‘Toepasselijk en als altijd, eindigden we in de Finalmente, een oord vol verderf en riskante zoetigheid, waar ze je de drank uit een soort leeuwenkuil aanreiken en waar ik, terwijl op een verhoging een travestiet Liza Minnelli imiteerde, voor een laatste maal achterom keek en honderden donkerharige jongens zag, in devote aandacht op de grond gezeten, met een schijnsel in hun ogen dat men zelden bij mensen aantreft, maar vaak bij wilde dieren in het schemerlicht.’
Als ik aan de wufte ober van Alma Lusa vraag of hij Finalmente kent, beginnen zijn ogen te stralen en krijg ik een likeurtje van het huis. En dat op mijn 63ste! Zulks maak ik niet meer mede in het perfide Mokum. Vanavond geen bordelentocht en vroeg naar bed.
Zondag 1 oktober
Wie veel reist wordt wijs,
Wie wijs is blijft thuis.
We rijden van van Bragança naar Miranda do Douro. Niemand op de weg in deze desolate uithoek van het land. Hier en daar een verlaten, vervallen treinstation, overwoekerd door struiken en planten. De Portugese overheid heeft bijna een derde van alle spoorlijnen opgeheven, een regelrechte ramp voor mensen die geen auto hebben, en dat zijn er nogal wat. In de Alentejo, de woeste streek tussen de Taag en de Algarve, wemelt het van verlaten stationnetjes die zo als decor voor een spaghettiwestern kunnen dienen. Een mopje Ennio
Morricone bij de knarsende windmolens, de opgedroogde waterputten, de verwaarloosde graanakkers en de dolende veekuddes en klaar is Carlos. Eens belandde ik bij Gare d’Ourique, aan de dode treinlijn Funcheira-Beja. In de lege kroeg tegenover het volledig gerenoveerde station stond een volumineuze Braziliaanse achter de toog, met zwaar geëpileerde wenkbrauwen, een vechtlustige kaaklijn en werkkleding die het oudste beroep van de wereld deden vermoeden. Wacht u op treinreizigers, senhora, vroeg ik schalks. ‘Nee, lacht ze, ik ben hier gestrand door de corona. Bovendien zit er verderop een kopermijn en in het weekeinde komen de mineiros, de mijnwerkers, mij hun loonzakje brengen.’ De verlaten kroeg bleek dus een spookbordeel dat slechts op vrijdag en in het weekeinde floreerde. In the middle of nowhere.
We passeren Estevais, het dorpje waar onze vriend Jose Rentes de Carvalho ieder jaar overwintert met zijn vrouw Loekie. Nu zijn ze nog in Amsterdam. Rentes publiceerde in 1989 een vriendengids voor Portugal, “niet bedoeld voor apathische lieden die zich, doorgaans zonder te weten waar ze zijn, van het ene monument naar het andere slepen met het idee dat bier drinken in de schaduw van een kathedraal ook iets cultureels is. De Algarve ontbreekt in de gids.”
Rentes vertelde ons toen, bij een copieuze lunch in O Lagar in Torre de Moncorvo: “De Algarve is voor wie genoegen neemt met de zon en de menigte. Ik ken de Algarve uit de jaren vijftig, begin jaren zestig, in de jaren tachtig ging ik terug voor de reisgids en ik wist niet wat ik zag.”
We vroegen José hoe het idee voor die reisgidsen was ontstaan. Rentes: “Ik was in 1983 aan het lunchen met uitgever Theo Sontrop, die kwam net terug uit Portugal. Hij vond het een somber land, alleen maar oude vrouwtjes op straathoeken, stomme kerken. Hij vond alleen Lissabon de moeite waard. Weet je wat, zei ik, we maken een deal, geef me de vrije hand, dan maak ik iets voor jou. Wat ik uitgeef, betalen jullie. Ik heb het hele land twee keer doorkruist, van noord naar zuid. Alle notities ingesproken met een cassetterecorder, microfoon om de nek. Als ik iets echt leuk vond, maakte ik aantekeningen. Ik vond het niet leuk. Het was een vervelend, zware tijd. Ik had geen voorbeeld van andere reisgidsen. Ik heb er anderhalf jaar aan gewerkt, alles uitgetikt en toen was ik klaar. Ik had nog twee eisen: ik wil de layout zelf maken én het omslag bepalen. Toen ik met het omslag kwam, viel Theo Sontrop bijna flauw en zei: ‘Een reisgids met een zwarte omslag en een kleine foto op op de voorkant verkoopt absoluut niet.’” Ik zei: “Ik wil het zo en niet anders. Het ging naar de drukker en ik werd twee weken later gebeld door Theo: je gelooft het niet Jose, maar de eerste druk was in twee weken uitverkocht. Een Oplage van 5000! Er volgden 20 drukken. Ik krijg nog steeds brieven van mensen die door mijn gids helemaal verlekkerd zijn door Portugal.”
's Avonds laat crashen we op de boerderij van Arie, boven Porto.
**Maandag 2 oktober **
De volgende dag pak ik de boemel naar Aveiro, het Venetië van Portugal. In 1980 reisde ik voor het eerst door Portugal, bij voorkeur in wagons waarin een toog was getimmerd. In zo’n rijdende kroeg zonder barkrukken, stoelen en tafels was drinken tot zijn ware essentie teruggebracht. Het was hartje zomer en de treindeuren stonden wagenwijd open. Zielsgelukkig zat ik op de vieze vloer te paffen en te slempen, met mijn spillebenen naar buiten bungelend. Het land was leeg en verlaten en rook naar dennen en eucalyptus. Soms stond er langs het spoor een vrouw in een felgele jas te zwaaien met een rode vlag. ’s Avonds bewaakten deze guardas de passagem de nível de spoorwegovergangen met een lantaarn. Een beetje griezelig gezicht, maar dat kan aan mijn permanente roes hebben gelegen.
De moeder van mijn eerste huisbaas in Portugal was zo’n spoorwegovergangbewaker. Vijftig jaar lang had ze dat werk gedaan, voor een hongerloontje. Na een natte lunch liet ze me haar atributos de trabalho zien: de fluorescerende jas, een bugel, een kistje met rotjes, een vlag en een lantaarn. Bugelgetoeter moest dieren op de rails afschrikken. De rotjes legde ze op de rails als er verderop iets aan de hand was op het spoor – een gestrande auto, een aangereden beest, een omgevallen boom – en waren het laatste middel om de machinist te waarschuwen. Het hokje dat bij haar baan hoorde, beschikte over een telefoon die in verbinding stond met ander spoorwegpersoneel. In die tijd was de telefoon net als de televisie een buitengewone luxe. Dorpelingen konden toen worden gebeld bij de kruidenier of in het café, waar ze ook tv keken. In een gehucht bij mij in de buurt zat tot voor kort nog een belkruidenier annex kroeg, vermoedelijk de laatste in de Algarve. Ik dronk er graag kelkjes bagaço (grappa) van 60 cent. De moeder van mijn huisbaas vertelde me dat de winterse avonden het zwaarst waren wanneer ze met haar door reuma aangetaste handen de spoorbomen omhoog moest zwengelen. Bij haar pensionering had ze de werkattributen willen teruggeven, maar omdat de baan werd opgeheven, hoefde dat niet. Trots trok ze speciaal voor mij haar werkjas aan en fluisterde dat ze misschien wel levens had gered. In 1980 waren er ruim vijftienhonderd spoorwegovergangbewakers, nu nog amper vijftig. Het vak is op sterven na dood.
Aveiro, waar ik nog nooit was, is een soort tourist trap. Busladingen toeristen en propvolle gondolesque bootjes op de paar kanalen. Ik voel me beroerd en trek mij terug op mijn kamer in hotel Veneza, met de gordijnen potdicht en de airco in de hoogste stand.
De televisie heeft minstens honderd zenders. Alleen maar bagger. Na vijf minuten zappen ben ik horendol. Uiteindelijk blijf ik steken bij History Channel, dat meestal over de Tweede Wereldoorlog gaat. Bij National Geographic Channel hebben ze altijd krokodillen. Portugese televisie is een drama op zich. Het nieuws is zo mogelijk nog slechter dan het staatsnieuws van de NOS, al is het wel betrouwbaarder. De kijker wordt in ieder geval aangesproken als een volwassene en dat is al heel wat. Om zes uur kijk ik graag naar een programma dat op Van Gewest tot Gewest lijkt, of op Ontdek je plekje. Het circus van de RTP strijkt dan neer in een gehucht en laat vervolgens allerlei boerinnetjes zien met streekproducten. Er is altijd wel een volksdans en veel boerenvermaak. Ik hou er van, vooral vanwege de schitterende dialecten. De presentatoren zijn meestal zwaar homo of in ieder geval kastnichten, en de presentatrices ver over the hill en zo mogelijk nog valser dan hun collegaatjes. Ze spreken de boeren en buitenlui aan met een bepaald dedain wat je vroeger zag bij Fred Oster. Die had eens een meneer in zijn programma en die deed mee aan de marmottenrace, met topmarmot Albert Mol. De deelnemer kon duizend gulden winnen en Fred Oster zwaaide met het biljet voor de ogen van de verbouwereerde man: kijk eens, beste kerel, heb je ooit zoveel geld gezien?
Ik moet denken aan de woorden van Gerrit Komrij, in zijn Brieven uit Alvites: het genot om jezelf, tussen mensen voor wie je niets betekent en niemand bent, te moeten handhaven
Reaguursels
Dit wil je ook lezen
Gummies kauwen voor de haargroei in het StamCafé
Kale koppen dus wel te stoppen
Stamcafé: Sjonge jonge jonge wat was het gezellig in De Balie lekker kijken naar Mona Keijzer
GeenStijl dronk bier en dit is wat er gebeurde
Kleine ode aan de reaguurder in het Stamcafé
Ongezien de tyfus allemaal
GSTV. Geef acht in het Stamcafé
Rats, kuch en plopkappen
GEEN SINTERKLAASBINGO in het StamCafé
Bingo ist VERBOTEN
Olé. Geert EREGAST in Het StamCafé
oberrrr, drie takbier