Annus horribilis 2023 - De laatste stuiptrekking van de schrijvende aap Don Arturo (7)
Carnaval in het Stamcafé
Woensdag 15 februari
De afgelopen weken mocht ik naar aanleiding van dit molièresque dagboek veel bezorgde post van ongeruste lezeressen ontvangen. Nooit zit er eens een fatsoenlijke schenking tussen, of het vooruitzicht van een royaal legaat. Wat ik wel kreeg van de postbode: een flink uitgevallen damesslip (z.g.a.n.), een gerafelde beha zo groot als een circustent (geplengd met rozenwater) en de belofte van een fijne fellatio van een alleenstaande oma in Delfzijl. Tot op het merg, beloofde ze mij.
Ik heb even gekeken op de reisplanner van de Nederlandse Spoorwegen hoe lang de reis van Schiphol naar Delfzijl duurt en ik vrees dat ik er toch vanaf moet zien, ook al is het vooruitzicht van een kunstgebit in een glas water op een IKEA-nachtkastje behoorlijk opwindend.
Anderzijds was ik graag nog eens gecremeerde kroketten gaan eten in het treurigste hotel van Nederland: het Eemshotel. Ineens ruik ik die meur weer als je daar binnenkomt: lysol, frituurvet dat in maanden niet gefilterd is, verschaald bier en chloor van de plees plus de lucht van versleten tapijt in combinatie met de weeïge geur van een warme stofzuiger. Voor het landelijk rookverbod inging, kon je in het Eemshotel de sigarenwalmen knippen.
Mijn toenmalige verloofde Tanja liep coschappen in het ziekenhuis van Leeuwarden en in het weekeinde gingen we op zoek naar de allergoorste restaurants van Friesland en Groningen. In onze top tien stonden hoofdzakelijk dorpschinezen, plus een kroeg in een gehucht waar ze een zak “bami van de slager” in de magnetron lieten ontploffen en natuurlijk het Eemshotel. Oh ja, en de lunchroom Afsluitdijk stond ook in de top 10. Daar rook het frituurvet zo mensonterend, dat Tanja en ik afzagen van de frikandellen en uit lijfsbehoud warme chocomel met rum dronken en er half bevroren appeltaart bij aten. De lunchroom is helaas gesloten, lees ik in de krant.
Attenooije, wat kruipt de tijd als je wacht op je doodvonnis. Ik zit te antichambreren in de Clínica Internacional de Olhão want ergens tussen nu, 9 uur ante meridiem, en de lunch wordt er een echografie van mijn lever, nieren, en galblaas gemaakt. De almoço, de lunch, is sacraal in Portugal en zelfs de traumatoloog stopt dan met werken, ook al is hij net een motorrijder - wiens beide benen werden afgescheurd tijdens een flinke schuiver - aan het oppimpen.
Het kan mij niet treurig genoeg zijn en ik geniet dan ook van de ambiance van Ria Shopping, zelfs nu ik de dood in de ogen kijk. De kliniek bevindt zich op de tweede verdieping van dit troosteloze winkelcentrum. Daar zit de nieges op, zeggen ze dan in Mokum. Niks loopt en driekwart van de winkelruimtes staat leeg. De food plaza - van de tien fast food restaurants zijn er nog maar twee open - ziet er na de lunchtijd uit als een vers treinongeluk. Niemand eet zijn bordje leeg, zo kotsopwekkend is het voer hier. Vroeger zat hier ook nog een bioscoop. Eens had ik puur uit verveling een kaartje gekocht, voor slechts 5 euro, en ik was de enige in de zaal. De film was kut - had ik maar Rotten Tomatoes moeten checken - en ik ben toen gaan vragen of ik een andere film mocht zien. En jawel hoor, de programmateur had nog twee andere rolprenten in de aanbieding.
Inmiddels is het elf uur. Ik moet denken aan een tekening van Kamagurka. Er ligt een man op de operatiekamer, naast hem staat een chirurg. Die zegt: ik heb goed nieuws en slechts nieuws. Eerst het goede nieuws: we hebben een leverdonor. In de hoek van de tekening staat een brancard met een dooie, en een kaartje aan de teen. Daarop staat: Charles Bukowski.
Ik hoor de lezers alweer brommen en zuchten en puffen en steunen: daar komt de Bukowski van de Algarve (volgens Bert Vuijsje) weer aan met zijn stoere drankverhalen. Niet dus. De alcohol heeft mijn leven verwoest, mijn relaties en mijn lichaam gesloopt, ik ben vernederd in de detox van de Jellinek-kliniek in Amsterdam.
Het is dat ik een mediaal verdienmodel van mijn drankperikelen heb gemaakt anders zou ik nooit, maar dan ook nooit nog maar één woord verspillen aan mijn destructieve alcoholisme. Zo erg schaam ik me. Er is niets heroïsch aan katers des doods en aan gruwelijke deliria. En dat doet mij weer denken aan een anecdote over Malcolm Lowry, de schrijver van Under the Volcano. Die zit met zijn uitgever in een Londense pub en ziet buiten een roze olifant voorbij stampen, een bekend deliriumsymptoom. De twee mannen rennen naar buiten en Lowry trapt in een enorme olifantendrol: het circus is in de stad.
Mijn gruwelijkste deliria werden veroorzaakt door huisgemaakte Libanese araq, Joegoslavische slivovitsj, Mexicaanse mezcal én Portugese medronho. Normaliter bestrijd ik katers met een herstelneutje, ook wel glazen ontbijt genoemd, maar na dergelijke bacchanalen werkt the hair of the dog niet meer en spuug ik gal.
Anderhalve fles medronho - een sneu wapenfeit in vergelijking met de slemperijen van de protagonisten in Moskou op Sterk Water van Venedikt Jerofejev, het reeds genoemde Under the Volcano van Malcolm Lowry, The Grass Arena van John Healy and Fear and Loathing in Las Vegas van Hunter S. Thompson - was genoeg peut voor een zinderende hellevaart. Voor de wijngids voor de Algarve en de Alentejo die ik maakte met Reggie Smith, moest ik beroepsmatig medronho proeven in de onherbergzame westhoek van de Algarve. Ik zag de bui al hangen want uitspugen doe ik niet. Dat is een vies gezicht en zonde van de kostbare godendrank, gestookt van de vruchten van de aardbeiboom. Mijn proeverij begon vroeg in de ochtend en ‘s anderendaags werd ik zeiknat wakker op een strandje. In de bloedhitte, met kleerscheuren en de vertrouwde krassen en ontvellingen, maar zonder gapende wonden. Een godsmirakel omdat het strandje omringd bleek te zijn door vlijmscherpe, steile rotsen en alleen maar bereikbaar was via een geitenpaadje vol cactussen. Men zegt dat je van goede medronho geen hoofdpijn krijgt en dat klopte. Maar ik wilde wel dood.
Kort voor lunchtijd ben ik eindelijk aan de beurt. Een zeer vriendelijke echoscopist strijkt met een apparaat, de transducent, over mijn buik en over de onderrug en legt meteen uit wat hij ziet. Hij ziet geen verdachte zaken, alleen is de lever wat vettig. Pffff, dat is goed nieuws, ook al verga ik van de pijn.
Als ik naar buiten loop, met heel tijdelijk een hele andere kijk op het leven, voel ik met net Woody Allen in Hannah and her sisters: the Anxiety of the Man in the Booth. Op naar het volgende doodvonnis: de bloed- en urinetest.
Thuis in Villa Vischlugt draai ik keihard dat vrolijke liedje What a life, uit de film Druk, met die geweldige Mads Mikkelsen. Ik neem een flinke borrel en daarna ga ik met de honden wandelen over het strand. Alles staat in bloei in de Ria Formosa. Het wordt lente in de Algarve.
Donderdag 16 februari
Vandaag bloed- en urinetest. Voor 95 euro wordt de hele godverdommese teringzooi in mijn lijf getest. Bloed- en urinetesten, pfffff... Vanwege mijn hardnekkige latexallergie was ik in de vroege jaren tachtig vaste klant bij de polikliniek voor Seksueel Overdraagbare Aandoeningen aan de hoofdstedelijke Groenburgwal. Ik vond die bezoekjes niet nodig, mijn verloofde wel. Daar zat ik dan iedere maandag tussen de uitgewoonde kommersjele sekswerksters en de positieve leernichten. Alles went, zelfs het wachten op de uitslag van een aids-test.
Morgen krijg ik de uitslag en stuur die dan naar mijn geneesheer Rob.
Het zou wellicht goed zijn als ik weer eens lange tijd geheelonthouder ga worden. Ik heb al eerder gedaan, twee keer een heel jaar zelfs. Mijn ouders en mijn grootouders aan beide kant waren van de blauwe knoop, het talent daarvoor zit dus sowieso al in de familie. Mijn vaders afkeer van drank stamde uit de tijd dat hij bij een studentendispuut in Wageningen zat. Tijdens de ontgroening moest hij enorme hoeveelheden jenever drinken en was hij bijna in een coma geraakt. Onder de kots en meer dood dan levend werd hij in een taxi gezet en naar het ouderlijk huis gereden. Zijn vader had hem met een broekriem net zolang afgeranseld tot hij weer nuchter was. Het enige dat mijn vader over zijn studententijd en de ontgroening kwijt wilde, was dat hij een ondergescheten plee met een tandenborstel schoon moest schrobben. Daar maakte hij een grapje over, want grapjes over poep en pies vond hij leuk.
Tijdens het schrijven van Brussel: Eurabia dronk ik geen druppel alcohol. Geheelonthouding en de daarmee gepaard gaande verveling, ascese en sociaal isolement maakten van mij een verzuurd wezen, maar misschien was ik dat altijd al geweest en kwam het in Brussel pas genadeloos naar buiten. Ik zei toentertijd tegen een journaliste: ‘Als je van al je vrienden af wilt, moet je moslim worden.’
Geen hond gaat een dagboek over geheelonthouding lezen. Emo boy Johan Ernst Hendrik Pfauth (nomen est omen, hij ziet er ook uit als een pfauth) schreef voor De Correspondent een heel vertoog heeft vanwege het historische feit dat hij een maand niet had gedronken.
Hij begint het stukje met de opening: Ik heb geen bijzondere drankzucht en drink niet om te vergeten. Toch is drank alomtegenwoordig in mijn leven. Het begint al met de eerste afspraak van de dag. In de kroeg, waar de ober je soms met ‘mijnheertje biertje’ aanspreekt. Daarom dus een maand geen drank. Ik kwam tot dit voornemen terwijl ik met een allesverwoestende druiper ontwaakte en en die direct met mijn vriendin deelde. Ik had hem weer in een of andere stagiaire-hipster van de Correspondent gehangen, nadat ik twee biertjes had genuttigd.
Het sneeuwvlokje eindigt aldus: Want wie nuchter blijft, verliest gegarandeerd niet de controle en sluit bij voorbaat elke ernstige vorm van losbandigheid uit. Dat maakt de avond tot een gewone avond. Je verpest het voor de rest. Want we dienen groots en meeslepend te leven. Wie even niet op wereldreis is of onlangs geen briljante roman geschreven heeft, kan altijd nog tien glazen achteroverslaan en zien waar de avond hem brengt. Dwalen door de straten, als Shaffy. Misschien dat er daarom zo’n alcoholmist boven mijn omgeving hangt. Niet omdat we iets moeten vergeten, maar door de belofte die inherent is aan de drank.
Vrijdag 17 februari
Onderweg naar dokter Rob rijd ik door mijn vorige woonplaats Moncarapacho. Het dorp is versierd want het is carnaval. Ik vierde carnaval in Venetië, Maastricht, Oeteldonk, Aalst, Rio de Janeiro, Moncarapacho en Loulé en steeds weer overviel mij een smachtende doodswens. Ik hoor niet thuis in die roomse poppenkast, ook al ben ik al bijna vijftig jaar een zaat hermenieke, een dronken eenmansdweilorkest. Uiteindelijk vond ik Rio nog het minst weerzinwekkend. Voor een woekerbedrag kocht ik daar een vloekend T-shirt van een sambaschool en hoste ik met Rob Muntz mee tussen de trommelaars van kleur, stijf van de sos en de cachaça, want ritmegevoel is mij niet aangeboren. Bovendien ben ik erg verlegen, zeker als ik tussen reusachtige Afro-Brazilianen mijn bleekscheetversie van de samba moet uitvoeren in een reetveter en een minuscuul hemdje.
Ondanks mijn vastenavondfobie bezat ik ooit een enorme collectie carnavalsplaten. Dat begon ooit met de obligate Hilversumse meestampers van André van Duin en Adèle Bloemendaal, maar al spoedig verdiepte ik mij in het obscure oeuvre van Frans Boermans, Thuur Luxembourg en Sjraar Peetjens. Tot mijn afgrijzen werd hun meesterwerk Och waas ik maar beej mooder thoës gebleve verrotterdamst door Jantje Hoes van Katendrecht. Gelukkig namen Huub Stapel en Mooder Hellup in 1991 uit protest tegen Hoes een zompige Tegelense moerasbluesuitvoering op van Och was ik maar. Die staat gewoon op YouTube, tussen de kommersjele Rotjeknorversie van Johnny Hoes en het hartverscheurende origineel.
Met dokter Rob neem ik het urine- en bloedonderzoek door. Verhoogd cholesterol, lever verhoging tot hart- en bloedvaten, afweer verlaagd. Verder alles goed. Hij denkt dat de oorzaak van alle pijn mijn gebroken thoracale wervel T12 komt. Een half jaar geleden werd ik op de fiets geschept door een dronken boertje. Ik heb al 14 keer fysiotherapie gehad maar dat heeft weinig geholpen. Wat nu?
Zaterdag 18 februari
Promo voor de bestseller Costa del Coke, die ik samen met Ivo Teulings schreef. In de Volkskrant notabene. Op zaterdag in het magazine, door de geweldige zangeres Sharon Kovacs.
Kovacs: ‘Ik heb heel veel gelezen over de Nederlandse penoze en misdaad in het algemeen. Ik heb net Costa del Coke van Arthur van Amerongen en Ivo Teulings uit. Daarin volgen ze het spoor van de drugshandel van de Spaanse maffia langs de Zuid-Spaanse kust. Daar komt de meeste hasj en cocaïne Europa binnen. Ze spreken in het boek met crackverslaafden, met mensen uit het criminele circuit, maar ook met de havenpolitie. Dat levert een uitgebreid beeld op van de handel daar. Ik lees dat soort boeken om te weten hoe de lijntjes nou precies lopen. Wie is nou de baas? Wie staat boven wie? En hoe werkt dat dan? Ik word dan zelf ook een beetje rechercheur. Het is fascinerend om te zien hoe dat allemaal, zeg maar, een soort van schaakspel is.’
Ik kom zo terug bij Sharon maar laat ik met een sappige anekdote uit mijn oude doos beginnen met de enige popster die ik interviewde. Richard Wayne Penniman, alias Little Richard, speelde in 1996 op North Sea Jazz en door DIBA International Concerts in Sneek was mij een exclusief interview met de wereldster beloofd.
Dick en Baukje van DIBA, twee geweldige Friezen, hadden Fats Domino, Ray Charles, Chuck Berry en de Dubliners in hun stal én Little Richard. Ik kon het goed vinden met die twee eigenzinnige cowboys en alles leek in kannen en kruiken. Na zijn ronkende optreden bij North Sea Jazz wilde meneer Penniman echter ineens geen interview geven, maar misschien later wel tijdens zijn Europese tournee, die begonnen was in Den Haag. Ik en fotograaf Geert van Kesteren hadden een flink voorschot gekregen van Vrij Nederland en we konden met onze grote smoelen en kapsones (ik was toen echt een heel vervelend mannetje, dat is nu bijna niet meer voor te stellen) niet met lege handen aan komen kakken bij hoofdredacteur Joop van Tijn.
We zijn Little Richard gewoon gaan stalken als ordinaire groupies en na ieder optreden (België, Frankrijk, Duitsland) kregen we 'nee' te horen van Dick en Bauke. Mooi kut dus, want de rekening liep flink op met al die hotels, eten, drank, benzine en wat dies meer zij.
We waren de wanhoop nabij toen we eindelijk groen licht kregen in München, waar meneer Penniman optrad in Circus Krone. Scharrelend achter het podium, hoorden we de eerste tonen van Tutti Frutti en toen begon Little Richard te krijsen dat er illegale opnamen werden gemaakt: "They are bootlegging me! they are bootlegging me!" Die ouwe ging helemaal door het lint. Het kabeltje dat hij zag, bleek gewoon voor het licht te zijn. Het concert werd gestaakt na 2 minuten, in een bomvolle tent…
Wij ‘s anderendaags helemaal gestrest doorkarren naar Hamburg, optreden stadspark. Heel knus, ‘s middags, allemaal ouwe Duitse lijken die rock ’n roll probeerden te dansen en het interview ging zowaar plaatsvinden, de volgende dag om 10 uur in een poepsjiek hotel. Ik had precies een kwartier. Als je dat uittikt, kom je op ruim 3000 woorden. Genoeg voor Vrij Nederland dus. Penniman ontving ons in een badjas die open hing en had een flinke klont Colombiaans marcheerpoeder uit zijn neus bengelen. Op bed in de suite lagen twee jongens van kleur die hij voorstelde als zijn zonen Morning Glory and Daylight. Ik zette mijn cassetterecordertje aan en Little Richard braakte 15 minuten precies alleen maar clichés uit: hoe hij Jimi Hendrix uit zijn begeleidingsband flikkerde omdat die steeds alle aandacht wilde trekken en hoe Mick Jagger voor Pennimans deur sliep en bedelde of hij zijn idool mocht pijpen. Bon, de reportage was gered en sindsdien wil ik geen muzikanten interviewen.
Een jaar of wat geleden zat ik in Palmela, een schattig stadje nabij Setubal, bij mijn goede vriend André Amaro in de tuin, hoor ik ineens een vet sappig Limburgs accent en dat bleek Sharon Kovacs uit Baarlo te zijn! Ik had nog nooit van de nieuwe vriendin van André gehoord en ging haar stiekem in een hoekje googelen. Sodeju! Die bleek wereldberoemd te zijn, een enorme ster in Oost-Europa. Ik roetsjte door Wikipedia en las dat ze studeerde aan het Rock City Institute in Eindhoven. Als invloeden noemt ze zangeressen als Betty Davis, Etta James en Tina Turner. Vanwege haar donkere stem worden ook vergelijkingen gemaakt met Amy Winehouse, Portishead en Shirley Bassey. Na mijn spoedresearch raakten we aan de praat - kallen noem je dat in het Limburgs - en ik vond haar een schatje, met haar gemillimeterde haartjes. Die kale, noemt André haar liefkozend.
Ik heb een zwak voor Limburg, en heb er een haat-liefde-relatie mee. Ik heb even in Maastricht gewoond, waar mijn toenmalige vriendin Tanja chirurg was. Na tropenjaren in het Midden-Oosten koos ik voor de liefde en de rust en werd ik eindredacteur bij De Limburger. Dat was geen succes, want na twee maanden zat ik voor de zoveelste keer in mijn toch al zo droevige bestaan zwaar aan de heroïne en de crack. Eind goed al goed, ik ging een poosje in de bergen bij Benidorm afkicken, keerde terug naar Limbabwe en kreeg een nieuwe vriendin, Jackie. Die kwam uit Grubbenvorst (Asperges! Tasty Tom-tomaten! IJssalon Clevers!) en dat ligt vlak bij Baarlo, waar Sharon vandaan komt. De cirkel was rond. Al die herinneringen schoten door mijn hoofd toen ik het Limburgs van Sharon hoorde. Mijn lieve ex draaide vaak Neet Oet Lottum en Rowwen Hèze en de Heideroosjes, maar ook Gé Reinders en het allermooiste liedje Och waas ik maarbéjmooder thoês gebleve, geschreven door de onvergetelijke Frans Boermans. Het origineel dus, niet die slappe verhollandste versie van Jantje Hoes van van de Atjehstraat in Katendrecht.
Na een enorm bacchanaal bleven Sharon Kovacs, Dreetje Amaro en ik die nacht over in dat geweldige huis in Palmela, met een tafel vol lege flessen en volle asbakken. Ik begon, sentimenteel en schmaltzy-waltzie als ik ben, Limburgse muziek te draaien op Youtube. Mensen die mij volgen op Twitter, weten dat ik soms opvliegers heb (lees: 'starnakel ben') en dan de hele nacht plaatjes draai. Die avond ging ik ook los, en Sharon zong alles luidkeels mee. Wat mij opviel was, dat het zo schuchtere meisje dat ik aanvankelijk zag, totaal verandert als ze gaat zingen. We bekeken haar clips en live optredens en het is echt een podiumbeest. Ik was zwaar onder de indruk.
De stemming kwam er helemaal in toen Sharon keihard mee te zingen met Och waas ik maar. Dreetje zei: "wat geweldig, neem het op, dan stuur ik het naar je opa en oma, die zullen dolgelukkig zijn als ze jou in het Limburgs horen zingen."
Sharon had een getroubleerde jeugd en haar opa en oma waren haar steun en toeverlaat. Daar werden altijd Limburgse smartlappen gezongen. Sharon vertelde mij: “iedereen in mijn familie zong en speelde een instrument. Dan kwamen ze allemaal samen op zondag en gingen ze zuipen en muziek maken. Opa met de snaredrum, oom met de trompet. Heerlijk. Ik ben later naar Uden in Brabant verhuisd. Mijn muzikale debuut was in Razzoo, een jazztent die gerund werd door twee nichten. Het was er geweldig, jamsessies, alles kon. Er ging een wereld voor mij open. Ik was altijd heel bang om te zingen voor mensen, op school moest ik eens zingen en piste op het podium in mijn broek. Opa en oma lagen in een deuk. Amy Winehouse is mijn grote idool. In Camden, de wijk in Londen, ben ik in haar voetsporen gegaan, sprak iedereen die haar gekend had. Ik wilde weten wat er achter die teksten schuil ging. Ik bezocht haar stamkroegen, zat aan het water met daklozen en junks die me vertelden dat iedereen dol op Amy was en haar gratis dope gaf. Dat vond ik heel tragisch. Ik heb een liedje over haar geschreven, Shirley (Sound of the Underground) De muziek was er al, die kreeg ik van Colin Benders, van Kyteman Orchestra. Het nummer was bedoeld voor Shirley Bassey, hij had een trompetlijn gemaakt, die gebruikte ik als zanglijn. Geen hitmateriaal haha.”
Ik vind Shirley een prachtig nummer, en het is is helemaal de stijl van Kovacs, een stijl die ze zelf James Bond noemt.
Zondag 19 februari
Een katerdagje, ik heb me helemaal volgevreten en 6 afleveringen van Seinfeld gekeken. Daarna een opwekkende docu over Xanax op Netflix, en een zo mogelijk nog vrolijkere docu over fentanyl in Vancouver.
In de Portugal Post een leerzaam stuk van mij en Arie Pos over de medische stand in dit land. Bottom line: je kan maar beter niet ziek worden. Het verhaal van Spanjeman Raul heeft dezelfde teneur.
Maandag 20 februari
Veel gedoe rond de woke hertaling van het hele oeuvre van Roald Dahl. Hier nog wat tips voor kinderboeken die dringend hertaald moeten worden of op de Index librorum prohibitorum, de lijst met verboden kinderboeken van de woke deugsekte, moeten worden geplaatst.
Bulletje en Bonestaak
Van 2 mei 1922 tot en met 17 november 1937 verscheen deze socialistisch geëngageerde tekststrip, getekend door de in 1914 voor de Eerste Wereldoorlog uit België gevluchte Vlaming George van Raemdonck en met teksten van de bekende schrijver A.M. de Jong, in de Nederlandse kranten Het Volk en later ook Voorwaarts. Bulletje en Bonestaak werden de favorieten van socialistisch Nederland en het succes berustte mede op het feit dat de makers geen zoetsappige pedagogische verhaallijn inbouwden. Het was dan ook de eerste strip waartegen moralisten waarschuwden. Het beeldverhaal werd als zedenbedervend beschouwd, aangezien de stripfiguren scholden, kotsten en soms zelfs in hun blote billen liepen. Latere uitgaven werden dan ook meestal in gecensureerde vorm uitgebracht.
De lotgevallen van Pijpje Drop
Eén van de eerste reclame-stripfiguren is ‘Pijpje Drop’, van P. Koenen (1930). De avonturen van dit ‘negertje’ trof men aan in De Automaat, het blad van de olieman. Olie werd in die tijd nog aan huis gebracht. Pijpje Drop werd uitgebracht als het wekelijkse reclameblad van de “N.V. Maatschappij tot detailverkoop van petroleum”. De strip eindigde met: ‘Hoe ‘t verder Pijpje Drop vergaat, staat in de volgende Automaat’. In totaal verschenen er vijf bundeltjes met de walgelijke strip.
De sloep komt met een schok tegen de wal aan. Flap tuimelt haast in het water. Oki en Doki springen uit de sloep. Flap gaat zijn baasje achterna. Oki loopt voorop. Hij draagt een geweer over zijn schouder, net als een echte jager. Doki stapt achter hem aan. Doki voelt zich niet helemaal prettig. Het is hier muisstil. Waar zijn de negers? Zitten die al in hun hutten? Slapen ze al? Nee de negers slapen niet. “We hebben veel verdiend”, zegt het zwarte opperhoofd. “Jammer dat de blanke mensen niet op ons eiland komen anders…” “Anders aten we ze op!” roepen de negers, die rond de hut van het opperhoofd zitten. “Blanke mensen smaken fijn”, zegt het opperhoofd. Hij likt zijn lippen eens af. Opeens kijkt het opperhoofd naar de zee. “Zie ik het goed”, fluistert hij. “Er ligt een boot dicht bij de kant. Aha!”
Donald Duck
Kindje van nazi-sympathisant Walt Disney, met oom Dagobert als de eeuwige Jood. Hoe lees ik Donald Duck (1971; oorspronkelijke Spaanse titel: Para leer al Pato Donald) is een marxistische cultuurkritiek van de Chileense schrijver Ariel Dorfman en de Belgische socioloog Armand Mattelart. Stelling van het boek is dat de Disney-strips over de familie Duck een vehikel zouden zijn voor Amerikaans cultureel-imperialisme. Hoe lees ik Donald Duck was een van de eerste studies naar de vermaaksindustrie en kinderlectuur vanuit de invalshoek van ideologiekritiek en een bestseller in Latijns-Amerika. De eerste uitgave verscheen bij de Chileense staatsuitgeverij Quimantú in 1971; na de Chileense staatsgreep van 1973 werden exemplaren van het boek verbrand op bevel van het regime-Pinochet.
Dinsdag 21 februari
Ik ben woedend want ik word niet genoemd in een haattwietje van Kabouter Buttplug Schimmelpenninck. Ik noem hem zo omdat hij bivakkeert in het darmkanaal van Kaag en af en toe zijn kopje naar buiten mag steken om als een juichaapje in de Bimbo Box de lofzang op Kaag te brullen. Zelden zag ik een “columnist” zich zo openlijk encanailleren met de macht. Bah.
Het kantoor gaat dicht. Met Bart Nijman naar de carnavalsoptocht in Moncarapacho. Mijn arme lever. Alaaf.
Reaguursels
Dit wil je ook lezen
Gummies kauwen voor de haargroei in het StamCafé
Kale koppen dus wel te stoppen
Stamcafé: Sjonge jonge jonge wat was het gezellig in De Balie lekker kijken naar Mona Keijzer
GeenStijl dronk bier en dit is wat er gebeurde
Kleine ode aan de reaguurder in het Stamcafé
Ongezien de tyfus allemaal
GSTV. Geef acht in het Stamcafé
Rats, kuch en plopkappen
GEEN SINTERKLAASBINGO in het StamCafé
Bingo ist VERBOTEN
Olé. Geert EREGAST in Het StamCafé
oberrrr, drie takbier