Arthur van Amerongen - Kankâh
Soep van de Week in Het StamCafé

Tekst & foto: Arthur van Amerongen
Een week of vier geleden zat er ineens een gemene puist op mijn rechterschouder. Ik fiets elke dag met een rugzak naar de sportschool in Olhão en in eerste instantie dacht ik dat de karbonkel veroorzaakt was door het schuren van de schouderband. Door de wrijving barstte de puist steeds weer open en spoot er gore pus uit. Toen dacht ik dat het een steenpuist was en smeerde ik er trekzalf op.
Ik vind trekzalf een geestig en ietwat scabreus woord, categorie vingerplant. Ook geestig: op sommige plekken in Brabant noemen ze mayonaise zalf. Maar goed…
Ik was allang blij dat de zweer op mijn schouder zat, en niet op mijn eikel of op mijn neus. Enige ijdelheid is mij namelijk niet vreemd en toen ik een jaar of veertien was, plamuurde ik mijn hele bek dicht met huidkleurige Clearasil omdat ik geteisterd werd door jeugdpuisten. Huidkleurig is niet helemaal de juiste omschrijving, want iedereen op de MAVO Beukenlaan in Ede lachte me uit omdat ik er uitzag als een combinatie van Lodewijk de Veertiende (ook wel bekend als De Zonnekoning) en een geschminkte toneelnicht, type Hein Jansen. Als de acnéplaag te erg werd, spijbelde ik en bleef ik de hele dag in bed en wilde ik dood. Het kon nog erger trouwens, qua puisten, want in mijn klas zat een jongen die pindarotsje werd genoemd. Die werd zoveel gepest met zijn puistenbek dat hij van lieverlee schandknaap bij de pisbak is geworden. Uiteraard alleen na zonsondergang.
De trekzalf hielp niet en ik besloot een fotootje van de karbonkel naar mijn huisarts te sturen. Die reageerde meteen, hetgeen ik verontrustend vond. “Tuur, dat is geen steenpuist maar een gezwel. Kom naar de kliniek in São Brás de Alportel, dan snij ik hem weg.” “Godverdomme,” dacht ik; “ik heb kanker…!”.
Op het moment van het slechtnieuwstelefoontje bevond ik mij in de kleedkamer van het zwembad van Olhão en had ik helemaal geen zin meer om de dagelijkse veertig banen te trekken. Zwemmen, fietsen, darten of biljarten tegen kanker is niet mijn ding. Mijn leven zat er op, en ik dacht: wat doet iemand van 65 die nog maar een paar weken te leven heeft? Alle onzin op mijn bucketlist (het Vlaamse ‘loodjeslijst’ vind ik mooier) had ik allang afgevinkt. De trouwe lezer is inmiddels bekend met mijn angst voor kanker, want ik schreef er een jaar lang over in Annus Horribilis, een adembenemende en hartverscheurende kroniek die schitterend gebundeld werd door mijn trouwe uitgever Ezo Wolf. De luxe GS-editie is uitverkocht, maar er zijn nog een paar exemplaren van de pauperversie beschikbaar. Jaren eerder maakt ik met Robbie Muntz en Willem Davids voor de staatsradio de documentaire Lachen met Kanker en die won bijna de Prix Europa.
In mijn omgeving hebben veel mensen kanker, waaronder een paar goede vrienden. De lijst met K-doden houd ik niet eens meer bij, zoveel zijn het er inmiddels. Mijn lievelingshond Jamba stierf aan long- en leverkanker terwijl het beessie geheelonthouder was. Door zwemmen, fietsen, wandelen en met de hulp van personal trainer Rui viel ik 16 kilo af en alle klachten die ik beschreef in Annus Horribilis waren verdwenen. En toen was er godverdomme ineens dat gezwel op mijn schouder. En ja hoor, daar kwam het zelfbeklag. Reve schreef: “Hoe lang zullen ze bij mijn dood stilstaan? Niet langer dan iemand die net gescheten heeft en heel even stil moet staan, om dat fijne gevoel erna ten volle te verwerken en al knijpend te voelen wegtrekken.”
‘s Anderendaags haastte ik mij met gezwinde spoed naar de kliniek, waar dokter Remco mij grijnzend opwachtte. Hij is een vrolijke, toffe gast van mijn leeftijd, had lang een praktijk aan de Bloemenmarkt in Amsterdam - ik woonde iets verderop op de Nieuwezijds Voorburgwal 31- maar ik zie de goede man liever niet al te vaak.
Ik trok mijn zomerse blouse uit en ging liggen. Dokter Remco zei geruststellend: “Iedereen heeft kanker, Tuurtje.” Hij had zelf een bult op zijn rechterhand en een beginnend gezwel op zijn voorhoofd, maar daar deed hij niet moeilijk over. Mijn gezwel was de vriendelijkste vorm van kanker, zei hij, een zogeheten plaveiselcelcarcinoom. In Nederland krijgt ongeveer 1 op de 15 mensen zo’n gore puist. Een plaveiselcelcarcinoom zit meestal op een plek die veel in de zon is geweest. Ik zit echter nooit in de zon, want ik ben een ginger. De assistente van dokter Remco pakte de scalpels en hijzelf spoot de verdoving in de huid rond mijn gezwel. Toen begon hij - nog net niet Aan de Amsterdamse grachten zingend - te spitten met zijn scalpels. Ik lulde vrolijk door, en vroeg hem van alles over kanker in de Algarve. Natuurlijk heerst er veel huidkanker, en met name bij de Engelsen die tien uur per dag liggen te bakken onder de koperen ploert. Ik vertelde Remco - noem het male bonding - over mijn ex Tanja die chirurg was in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Vroeger was dat echt een mannenberoep en hadden chirurgen hetzelfde imago als piloten: altijd lekker Hans van Willigenburg-gebronzeerd, een blinkend gouden klokkie om en veel gewenste en al dan niet ongewenste intimiteiten met het ondergeschikte personeel. Inmiddels is het merendeel van de chirurgen in opleiding godzijdank vrouw. Ik was trouwens een keer op de IVF-kliniek in het AMC en daar moest een chirurg een kleine ingreep doen (geen penisverkleining maar iets met het zaadkanaal of hoe dat ding ook heet). Hij vond mij veel te joviaal en zei op een gegeven moment, tijdens het opereren: “knul, hebben wij samen op school gezeten?”
Voor Vrij Nederland maakte ik, toen ik met dokter Tanja in Maastricht woonde, een enorme reportage over vrouwen in de chirurgie. Ik had voor haar mijn standplaats in Jeruzalem en mijn goedlopende hoernalistieke Midden-Oosten-toko opgegeven en was in Limburg al snel door mijn onderwerpen heen. Ik heb voor de Revu met Ahmet Olgun nog wel een heerlijke reportage van tien pagina’s gemaakt over woonwagenkamp Vinkenslag, waar een zeldzame verzameling sympathieke boeven woonde, maar dat was het wel. Vrouwen in de chirurgie kon ik nog net pitchen bij Vrij Nederland. Ik heb, nadat ik groen licht kreeg, tien dagen meegelopen op de OK in het AZM, vertelde ik enthousiast aan dokter Remco. Die was inmiddels al twintig 20 minuten aan het hakken en snijden en spitten dat het een aard had. “Is het kwaadaardig?” vroeg ik om de haverklap, “kan je al wat zien, dokkie, zit het diep, moet mijn schouder geamputeerd worden?” Ik ging verder met mijn cowboyverhalen over de OK. Zo was er een vieze obese vent - type Frenske tijdens zijn Brusselse gloriejaren - wiens pens helemaal open moest worden gesneden. Ik kon me goed voorstellen hoe er soms een tang of een scalpel, een horloge, een bos autosleutels of een bril van de chirurg achterblijft bij een patiënt. Dokter Tanja, mijn ex, vertelde mij graag over mannen die met allerlei spullen in hun reet naar de eerste hulp kwamen. “Dokter, dokter, ik ben over een tl-buis gestruikeld”. Mijn maatje Kevin van Vliet, nu correspondent in Zuid-Afrika, heeft daar op mijn aanraden nog een mooi verhaal over gemaakt.
“Dildo’s, vibratoren, shampooflessen, tandenborstels, borrelglazen, mokken, gloeilampen, zaklantaarns, kaarsen, schoenlepels, bezemstelen, paraplu’s, groenten en fruit (komkommers en aubergines spannen de kroon) en zelfs een zakmes; je kunt het zo alledaags niet bedenken of het is volgens de vakliteratuur naar binnen gegaan. Jawel, een mes! Al in 1942 merkte de Rotterdamse chirurg A. G. J. Hermans deze patiëntengroep op in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Verreweg de meeste lichaamsvreemde voorwerpen die in het darmkanaal terechtkomen, wist dokter Hermans, worden niet op een onbewaakt moment doorgeslikt (het kunstgebit, de visgraat), maar van buitenaf ingebracht. Hij schreef: “Het is te begrijpen dat een aangelegde thermometer, of een losgeschoten canule van een spuit in het rectum kan geraken. Vreemd is echter de aanwezigheid in het rectum van een stuk hout, een boomtak of wortel, zonder dat andere letsels aan den anus of omgeving op een ‘ongeval’ wijzen. De patiënt geeft dan aan op het voorwerp te zijn gevallen, of het per ongeluk te hebben ingeslikt, of hij begrijpt het zelf ook niet.”
Dus zo chique is het edele beroep van de chirurg nou ook weer niet, als je een hele bestekdoos plus een vouwfiets uit iemands endeldarm moet peuteren.
Over sjiek gesproken: in het operating theater van AZM werkte een Vlaming, die door de collega’s De Slager werd genoemd. Ik zag hem een been amputeren en dat was letterlijk beenhouwen. Echt goorder dan goor en het deed mij denken aan de slachterij van Stroomberg in Ede, waar ik een poosje werkte toen ik zestien was.
Aan het einde van elke OK-dag ging ik met de chirurgen borrelen en hoorde ik de beste verhalen. Er waren altijd sappige anekdotes over Co Greep, de oude teamarts van Ajax en de oprichter van het AZM. Een klassieke, flamboyante, bourgondische en vooral brallerige bullebak, met heel veel chique en grandeur. Ik vond een mooi oud verhaal in het NRC over Greep.
De ex-Ajacied en inmiddels gevierde stukjesschrijver Jan Mulder verklaart Greeps liefde voor het voetbal uit „een geringe neiging tot vulgariteit". „De mooiste ogenblikken beleeft Co als hij in gezelschap van sjieke medici op het Vrijthof Wim Suurbier tegenkomt, die dan keihard roept: hé Cootje, ouwe rukker". Deze „amusante man" roept bij Mulder eveneens minder prettige associaties op. Greep en de Amsterdamse chirurg Keeman verklaarden de Ajax-speler wegens ziekteverzuim van zestig procent voorgoed ongeschikt voor het profvoetbal en volgde daarbij een handelwijze die volgens Mulder „helemaal niet in de haak was".
Dokter Remco, inmiddels drie kwartier aan het hakken, had van Greep gehoord en luisterde nu geïnteresseerd verder. Mijn verdoving begon uit te werken, maar ik bleef lachen. U kent mij. Ik zei tegen Remco dat er eens per jaar een initiatieritueel voor kersverse chirurgen plaatsvond op Greeps landgoed, vlakbij de wijngaarden van de Apostelhoeve. Er stond een ouwe ambulance klaar met een hoer er in en daar moest de kersverse chirurg dan mee neuken. Ik had het uit twee bronnen vernomen dus het moest waar zijn. Een andere bron vertelde mij zelfs dat er op een avond geen levende hoer, maar een kersvers lijk in die ziekenwagen lag en daar moest dan mee geneukt worden. Een goed verhaal moet je nooit doodchecken en ik schreef alles vrolijk op. Toen ik mijn VN-repo inleverde bij de PR-meneer van het AZM, brak de hel los. Ik ben iemand van het poldermodel en heb de tekst aangepast en de hoer uit de reportage gehaald. Nou kan je de hoer wel uit het AZM halen, maar.. Wie sagt man das auch wieder? Na een uur was Remco klaar en schroeide de adertjes rond de krater in mijn schouder dicht. Ik had gebloed als een rund en rook naar varkenskarbonade op de grill. Remco zou wat rommel uit mijn arm naar de patholoog sturen en hij verwachtte geen echte complicaties.
De uitslag duurt een week of twee en tot die tijd blik ik terug op mijn voltooid en voleindigd leven. Ik moest denken aan het enorme interview dat Hanny Roskamp (vriendin van de show) met mij maakte voor De Tuur. Vraag 45 luidde: Wat is je grootste angst?
Ik antwoordde: “Kanker, dat zit in de familie. Ik heb er in 2015 een documentaire over gemaakt, Lachen met kanker. Dat gewoon iedereen om me heen doodging aan kanker, mijn vader, moeder, broertje en mijn halve vriendenkring. Als ik me nu gezond voel, lijkt het ver weg, gewoon een ziekte. Angst om dood te gaan heb ik alleen als ik een kater heb. Als je na drie dagen zuipen stopt, krijg je een soort delirium. Dan ben ik bang voor de dood, maar dat is puur het fysieke ongemak. Als ik helder ben, goed slaap, gezond eet en sport, denk ik er helemaal niet aan.”
Maar goed, dat was bijna een half jaar geleden. Inmiddels heeft dat plaveiselcelcarcinoom mijn goede humeur verknald. Was ik maar nooit gezond gaan leven.
Dit wil je ook lezen

Fapper des Vaderlands wordt Onanist der Nederlanden
Soep van de Week in Het StamCafé

Hip hip hooray, it’s Ramadan Time! Heel Holland vast!
Soep van de Week in Het StamCafé

De mocromaffia verovert Duitsland.
Soep van de Week in Het StamCafé

De houdbare alcoholist en het gevecht tegen vraatzucht en obesitas
Hoera! Daar is uw Soep van de Week

De ratten van Amsterdam
Soep van de Week in Het StamCafé

Er was eens een moddervette brandweerqueer van kleur…
Soep van de Week in Het StamCafé


Dood aan de Bekende Nederlanders en de kinderglijers van Oxfam!
Soep van de Week in het StamCafé

Je kan de hoer uit Mokum halen, maar Mokum niet uit de hoer
Soep van de Week, in het StamCafé

De nieuwe zedenprekers, moraalridders en fatsoensrakkers:
hoe reaguurders walgen van een dode kunstenaar die duizenden vrouwen neukte
[SOEP VAN DE WEEK in Het StamCafé]