Romancier Appie uit Roffa voelt nog steeds de pijn van 1492 en eist het kalifaat terug
Soep van de Week in Het StamCafé
door Arthur van Amerongen
Abdelkader Benali was voor mij altijd de onnavolgbare, P.C.Hooft-prijsgerechtigde woordkunstenaar uit wiens briljante brein de geilste alinea der Nederlandse bellettrie ontsproot, in zijn meesterlijke roman ‘Feldman en ik’: '"Vastpakken," zei de jongen en hij stak me zijn vleesknuppel toe, alsof hij me een rol behang aanreikte. Ik hield hem mechanisch in mijn hand vast. Hij was hard en in dat vlees voelde ik het kloppen, het verlangen. "Stop 'm in je mond en begin er eerst op te likken. Ik hoef je niet alles te zeggen." De jongen keek om zich heen, alsof hij toeschouwers verwachtte. "Komt dat zien, komt dat zien." "In je mond stoppen en likken," herhaalde de jongen. Hoe kun je likken en hem in je mond stoppen tegelijk, maar over dit soort kwesties met hem in discussie gaan zou tot veel verwarring leiden.'
Ik ontmoette de ongekroonde koning van de poldernarratofilie voor het eerst op een borrel bij de Arbeiderspers, ergens rond 1997/1998, en vond hem een aardige gozer. Als oprecht lid van de linkse kerk schreef ik in die tijd apologetische stukjes over de islam en etnische minderheden (zo heetten ze toen nog) en interviewde talloze Turkse en Marokkaanse schrijvers, filmers, kunstenaars en cabaretiers. Als de Divibokaal toen had bestaan, had ik die deugtrofee zeker een paar jaar achter elkaar gewonnen. Mijn warme contacten met Mocro’s beperkten zich niet tot de artistieke bovenwereld en waren ook drugsgerelateerd, maar daar zal ik de lezer - heil hem en haar - nu niet mee lastig vallen.