Geenstijl

Het is weekend. Zeven uur 's ochtends, wakker worden in de morgen. Moet vers zijn, moet naar beneden toe. Moet mijn schaal hebben, moet mijn cornflakes hebben. Ik zie alles, de tijd tikt door en door, iedereen heeft haast. Ik moet naar de bushalte. Ik moet de bus halen, ik zie mijn vrienden. Schoppen in de bijrijdersstoel. Zitten op de achterbank. Ik moet duidelijkheid voor mezelf scheppen. Welke zitplek zou ik kunnen nemen? Het is vrijdag, vrijdag, ik moet naar beneden gaan op vrijdag. Iedereen kijkt uit naar het weekend, weekend. Vrijdag, vrijdag. Ik ga naar beneden op vrijdag. Iedereen kijkt uit naar het weekend. Feest, feest, ja. Feest, feest, ja. Pret, pret, pret, pret. Kijk uit naar het weekend. Kwart voor acht, we rijden op de snelweg. We rijden zo snel, ik wil dat de tijd vliegt. Pret, pret, denk aan pret. Je weet wat dat is. Ik heb dit, jij hebt dit. Mijn vriend zit naast me, ai. Ik heb dit, jij hebt dit. Nu weet je het. Prettig weekend. En be nice.