COLUMN: Het sluimerende gevaar van de F1
Het begon in de vroege jaren 80 en ik was nog piepjong. Kijk toch eens naar de Formule 1, zei opa Manna tegen mij, dat is veel spectaculairder dan dat eeuwige gevoetbal met Ajax of Feyenoord. Dus wij kijken. Hij en ik. Al er was nog niet zoveel te zien. Althans niet op tv. Wat flitsen, wat korrelige beelden bij Studio Sport, met een commentator die verder ook niet echt een idee leek te hebben over wat we precies allemaal moesten zien. Maar de flarden die ik zag, waren geweldig. Door de ogen van een kind zag ik hoe grote, wilde, agressieve machines brullend en gierend met elkaar in gevecht gingen, aangespoord door onverschrokken helden die geen angst leken te kennen. Die geen gevaar leken te zien.
stierf op Zolder. Riccardo Paletti in Canada. Elio de Angelis tijdens een testrun in Frankrijk. Ja, zei opa Manna dan, dat hoort er nou eenmaal bij. Af en toe gaat er eentje dood. Hij vertelde me over hoe hij in Zandvoort Alberto Ascari nog had zien winnen. En Jim Clark. Jochen Rindt. Ook allemaal dood trouwens, voegde hij eraan toe. Waarna hij me voor de zoveelste keer vertelde hoe hij de vlammen hoog boven de Zandvoortse duinen uit had zien stijgen toen Piers Courage nabij Tunnel-Oost verongelukte.
Toen brak het voorjaar van 94 aan. Het circuit van Imola, de Grand Prix van San Marino. Alles was inmiddels live te volgen, op tv. De geen idee hebbende Studio Sport commentator had zich allang weer gericht op Heerenveen-FC Twente en Olav Mol had inmiddels zijn intrede gedaan. Roland Ratzenberger stierf eerst, Ayrton Senna een dag later. Bernie Ecclestone zei: Alsof we de kruisiging van Jezus Christus live op tv zagen. Zo voelde het ook.
Het was alsof er een grens bereikt was. De strijd met het gevaar werd door de racewereld volop aangegaan, met FIA-president Max Mosley als belangrijkste voorvechter. Cockpitranden werden verhoogd. Uitloopstroken werden groter, breder, veiliger. Met het speciale HANS-systeem (Head And Neck Support) werd het hoofd van de rijder vastgesnoerd. De crashtests voor de wagens werden rigoureuzer, zwaarder, veeleisender. Ze hielpen ook, al die maatregelen. Martin Brundle. Luciano Burti. Robert Kubica. Mark Webber. Allen maakten horrorklappers mee en stapten wankel maar in één stuk weer uit. Het gevaar was onder controle, de dood werd teruggedreven naar een verre uithoek van het circuit. Een uithoek waar toch bijna nooit iemand kwam.
Dat was ook weer niet helemaal goed. Niki Lauda begon voorzichtig te mopperen dat de F1 te veilig werd en dat een zekere mate van gevaar en risico bij autoracen hoort. Kimi Raikkonen was het daarmee eens en ik trouwens ook. Al moeten we de veiligheid niet uit het oog verliezen, voegde Lauda nog gauw even toe. Want racecoureurs moeten dan wel flirten met het gevaar, het gevaar zou eigenlijk nooit in mogen gaan op hun avances. Het moet braaf op zijn plek in de uithoek van het circuit blijven. Die uithoek waar bijna nooit iemand komt.
Bijna nooit. Jules Bianchi kwam er dus wel. Hij zocht die verlaten uithoek op en vond het op het Japanse circuit van Suzuka. De grip van zijn inmiddels al behoorlijk versleten banden verloor het van de verraderlijkheid van het nat geworden asfalt. De Marussia van de Fransman knalde vol op een takelwagen die er stond om een eerder gespinde wagen te verwijderen. Jules Bianchi, volgens Eddie Jordan een toekomstig wereldkampioen, volgens anderen de aardigste man op de grid, zoon van twee liefhebbende ouders, raakte in een negen maanden durende coma waaraan hij vorige week bezweek.
Ik zag deze week een foto van Bianchis begrafenis waarop Sebastian Vettel een forse, kale man omhelsde. Het bleek Jules vader. Een man die zijn zoon, 25 pas, naar het graf bracht. En dan vinden wij dat F1 te veilig is geworden. Zoiets bestaat niet eens: té veilig. Telkens als we jonge en door adrenaline gedreven kerels laten racen in agressieve machines die tot ver boven tempo 300 reiken, worden de grenzen van de veiligheid opgezocht. Het is zoals opa Manna al zei: af en toe gaat er eentje dood. Het zal maar net je kind zijn.
@Jimmy_Manna