Hans Jansen - De deelbaarheid van macht
In de islamitische wereld wordt macht als ondeelbaar beschouwd. Macht is daar het persoonlijk eigendom van de houder van die macht. De machthebber deelt zijn macht niet met anderen, net zo min als hij zijn vrouw met anderen deelt. Dat de macht gedeeld wordt, komt desalniettemin in de praktijk ook in het Midden-Oosten misschien wel eens een keer voor, maar in het Midden-Oosten wordt het algemeen als vanzelfsprekend beschouwd dat macht nu eenmaal ondeelbaar is. De opvatting dat macht ondeelbaar is heeft in het Midden-Oosten de absolute geldigheid van een axioma. Het is misschien niet zo dat wie in de islamitische wereld de lakens wil uitdelen, niet bereid zou zijn de macht te delen. Het is eerder zo dat het bij de betrokkenen eenvoudigweg niet opkomt dat dit mogelijk zou zijn. Macht is ondeelbaar, daarover zijn onderdaan, heerser en oppositie het eens. Macht betekent in de dagelijkse praktijk van het Midden-Oosten altijd alleenheerschappij en oppermacht. Daarom wint in de moderne tijd de oppermachthouder de verkiezingen met percentages die tegen de honderd lopen, als er tenminste verkiezingen gehouden worden. Die mooie percentages worden bevorderd door de charmante gewoonte vooraanstaande opposanten die mogelijk een verkeerd soort stem zouden kunnen uitbrengen, daags voor de verkiezingen met enig vertoon uit te nodigen op een politiebureau om daar langdurig thee te komen drinken tot de stembureaus weer gesloten zijn. Een kiezer die weet wat goed voor hem is, zeker ten platten lande, begrijpt zodoende beter wat hij stemmen moet. Er zijn trouwens ook genoeg gewelddadiger methoden van stembusbeïnvloeding in gebruik.
Het is verleidelijk hier een samenhang te vermoeden met hoe de islam in de 7de eeuw van onze jaartelling is opgekomen. De islam leert dat Mohammed (570?-632?) als krijgsheer en profeet in Arabië alle macht in de schoot geworpen kreeg, dat zijn macht daarom ongedeeld en onbegrensd is geweest, en dat zijn opvolgers vanuit dezelfde visie op macht op dezelfde manier hun imperium gerund hebben. De eerste christelijke vorsten en vorstjes hadden het moeilijker. Die werden vanaf dag 1 voor de voeten gelopen door abten die een klooster regeerden en bisschoppen die een diocees achter de hand hadden. Een bisschop of een abt werden nog al eens vergezeld door met knuppels bewapende monniken, en dat moet een vorst af en toe te denken hebben gegeven over de aard en de grenzen van zijn macht.
Waar het om politieke macht ging, is het antieke christelijke Europa meestal van oordeel geweest dat macht beperkt, begrensd en deelbaar hoorde te zijn. Ook in de leer van de kerk werd het doorgaans zo voorgesteld, overeenkomstig een bekende uitspraak van Jezus: Geef de keizer wat des keizers is, en geef God wat God toekomt. Het tolereren van oppositie of het samenwerken met andere houders van macht is maar een paar kleine stappen verder op dit glibberige pad. Het moeten delen van macht leidt bovendien tot redeneren, overtuigen, overleggen, nadenken allemaal zaken die in sommige delen van de wereld in hoog aanzien staan.
In de loop van de middeleeuwen koos de islam een andere richting. De islamitische theorie is niet een noodzakelijk uitvloeisel uit een aantal verzen in de koran, maar wordt wel steevast aan een koranfragment opgehangen. Koran 5:44, einde van het vers, zegt in de interpretatie zoals die geformuleerd is door bijvoorbeeld de beroemde Syrische beroepsmoslim Ibn Taymiyya of de historicus en korancommentator Ibn Kathir (beiden rond 1300) dat een vorst die niet regeert volgens de sharia een doodzonde heeft begaan: hij is door af te wijken van de sharia afvallig geworden, en zal gedood moeten worden: Wie niet regeert volgens wat God heeft neergezonden, dat zijn de ongelovigen, zegt de koran. Een vorst die in overeenstemming met de regelingen van de sharia wil regeren kan geen compromissen sluiten want compromissen leiden ertoe dat zijn beleid van de zuivere sharia gaat afwijken. Zon afwijking levert op dat hij afvallig is geworden.
Desgewenst is het voor de vrienden en vriendinnen van de islam niet moeilijk koran 5:44 anders uit te leggen dan Ibn Taymiyya dat gedaan heeft, maar het gaat niet om de juiste uitleg (als die al bestaat), het gaat om de uitleg die de gemeenschap van de gelovigen als gemeenschap geeft aan een koranfragment als 5:44. De collectieve opvattingen van de beroepsmoslims zijn hier doorslaggevend, niet de overpeinzingen van de filologen in hun studeerkamers.
Wanneer er, in theorie, maar één soort juist beleid is (nl. dat van de sharia), en wanneer de macht die dat beleid uitvoert geen rekening hoeft te houden met andere machthebbers, dan is, ook weer alleen in theorie natuurlijk, integratie binnen één staat met gemeenschappen die niet volgens de sharia willen leven niet bepaald een voor de hand liggende mogelijkheid.