Heeft de teloorgang van het christendom ons cultureel zelfvertrouwen ondermijnd?
Nou lui, gefelicicondoleerd met Jezus allemaal. In het grote GS-kerstesssay staat vandaag de volgende vraag centraal: Heeft de teloorgang van het christendom in Europa het (zelf)vertrouwen in de Europese cultuur ondermijnd? Dit was ooit het thema van een essaywedstrijd. Voor de natuurhaters die het liever uitprinten, hier een PDF. Even samenvattend de strekking van de longread:
Het was niet zozeer de teloorgang van het christendom dat het Europese cultureel zelfvertrouwen schaadde. Eerder was dit het verruilen van de postchriselijke universele ethiek van de verlichting, voor de relatieve ethiek van de romantische tegencultuur. Maar, het christendom, dat tot het sociologische DNA van Europa behoort en in zijn naakte essentie geobsedeerd is met schuld en zelfverlaging, heeft wel bijgedragen aan de Europese vatbaarheid voor relativisme. Daarbij heeft de teloorgang van de christelijke vruchtbaarheidsgraad een aandeel in de ondermijning van het vertrouwen in de continuïteit van de Europese cultuur.
Voor wie nog niet oog-rollend en klote Spartacus met je homo-erotische kneuzen-nick, we willen Nanninga terug schreeuwend is afgehaakt, is er na de breek een overview van het ontstaan van cultureel relativisme, afgezet tegen de universele ethiek van de verlichting. En dus iets over het christendom, dat eigenlijk een weerloze hippie-leer is, vervolgens meedogenloos werd, en uiteindelijk terugkeerde naar zijn hulpeloze wortels. Voor de liefhebbers is dit aangevuld met harde data over demografie en vruchtbaarheidsgraden, en heel veel literatuur langs waarin bewezen wordt dat de islam een zionistisch complot is om de islam, die niets met de islam te maken heeft, zwart te maken.
De opbouw is zo'n beetje als volgt. Het concept "cultureel zelfvertrouwen" wordt uiteen gezet in drie domeinen. Vervolgens wordt per dimensie gekeken of daar het gebrek aan zelfvertrouwen te wijten valt aan de teloorgang van het christendom. Leuk he?
1. Wat is (zelf)vertrouwen in een cultuur?
Om de centrale vraagstelling te kunnen beantwoorden, is het misschien handig het concept van (zelf)vertrouwen in een cultuur nader te definiëren. Want, waar hebben we het nou eigenlijk over? Even pretentieus-formeel, want operationalisering is key. Wij zouden het graag omschrijven als het gevoel van vertrouwen dat de erfgenamen van een cultuur hebben in de cultuur waaraan zij onderhevig zijn. Dit vertrouwen heeft betrekking op drie cultuurgerelateerde dimensies: (1) effectiviteit, (2) weerbaarheid en (3) continuïteit.
1. Het vertrouwen in de effectiviteit van een cultuur beschrijft de mate waarin leden van een bevolking voelen dat hun cultuur hen in staat stelt zaken te genereren waarbij zij baat hebben. In het geval van Europa kan gedacht worden aan zaken als gelijkheid voor de wet waaruit een gelijke kans op voorspoed voortvloeit, een effectieve strafwetgeving, vrijheid van meningsuiting, een toereikende volksvertegenwoordiging en toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.
2. Het vertrouwen in culturele weerbaarheid is de mate waarin een bevolking voelt dat de eigen cultuur de superieure antwoorden zal verschaffen en de confrontatie als dominante partij kan beslechten, wanneer een andere cultuur aanspraak doet op ethische, politiek filosofische of economische kwesties waar de eigen cultuur al in voorziet.
3. Het vertrouwen in culturele continuïteit is de mate waarin een bevolking voelt dat hun cultuur zichzelf middels demografie en/of superieure argumenten in de toekomst kan waarborgen op het grondgebied waar het heden dominant is.
Op dit moment in de geschiedenis lijkt de West-Europeaan, met name die uit Noordwest-Europa, het meeste vertrouwen te hebben in de eerste dimensie, die van culturele effectiviteit. Niet zonder reden, want vergeleken met de rest van de wereld is het hier vooralsnog goed toeven. Dat er geen sprake is van gelijkheid voor de wet, omdat grootverdieners procentueel hoger belast worden dan laagverdieners, is iets waar alleen die zeventien libertariërs die Europa rijk is zich druk om zullen maken. Ook bedreigt Europa zijn eigen welvaart en verworvenheden door via de EU effectieve Europese economische culturen verantwoordelijk te maken voor de begrotingstekorten van economisch ineffectieve Europese culturen. Toch belet dit niet dat de meeste Neuropeanen de volgende passage van Leon de Winter na zichzelf over hun weerstand tegen diens zionistische sympathieën heen te hebben geholpen in grote lijnen zullen onderschrijven:
Het vrije Westen. Er zijn mensen die deze term alleen met ironie en cynisme kunnen uitspreken. Ik niet. Voor mij betekent Het Vrije Westen de kroon op de menselijke geschiedenis, die tot voor kort weinig anders heeft laten zien dan een moeizame, uitputtende worsteling om vrijheid, vrede en waardigheid (
). Nog niet zo gek lang geleden was het ondenkbaar dat de levensverwachting rond de tachtig jaar lag. Dit is mogelijk dankzij fenomenale vooruitgang in kennis, inzicht en technologie. Onze manier van leven is, vergeleken met de ontelbare generaties vóór ons, voor een groot deel bevrijd van honger, ziekte, geweld, gebrek, nood en de willekeur van de natuur. Wij zijn de prinsen van de geschiedenis.
Een ondermijnd Europees cultureel zelfvertrouwen lijkt zich eerder te manifesteren in de tweede en derde dimensie, die van weerbaarheid en continuïteit. Tijdens de Koude Oorlog die blijkens de Korea- en Vietnamoorlog heus zo koud niet was zag het (economisch) vrije Westen zich geconfronteerd met de genadeloos repressieve en economisch sterk gecentraliseerde ideologie van het Sovjet-communisme. West-Europa kende destijds een hoge dichtheid aan fellow travellers van het communisme (PDF) en uitvoerige Europese anti-oorlogsdemonstraties waarin men toch vooral leek af te geven op de gotspe dat West-Europa zichzelf ter verdediging met kruisraketten durfde te bewapenen tegen de Sovjets (filmpje). Dit getuigde wellicht niet van veel culturele weerbaarheid. Toch bleken de Europese cultureel weerbare krachten sterk genoeg om de Koude Oorlog uit te zitten onder de vleugel van Uncle Sams zeearend.
Francis Fukuyama (PDF), naar wie het een vermoeiende traditie is te verwijzen wanneer men schrijft over hedendaagse kwesties van goed en kwaad, en die zijn wereldwijde roem toch vooral dankt aan het feit dat hij er welbedoeld zo faliekant naast zat, zag in de val van de Sovjet Unie de sluitende overwinning van de liberale democratie en daarmee het einde van de geschiedenis. Helaas voor de mensheid zat hij er naast en stond het begin van de 21e eeuw wederom in het teken van een confrontatie tussen Westerse waarden van vrijheid en andere culturele waarden van repressie en expansie; ditmaal vertolkt door elementen van de islamitische religie.
Zoals bekend liep deze confrontatie in beide richtingen uit op een kinetische aangelegenheid, zoals men dat in veiligheidskringen noemt. Het werd oorlog tussen het Westen en Al-Qaida, tussen het Westen en de Afghaanse Taliban, omdat zij Al-Qaida huisden alsook tussen het Westen en IS. Maar de kinetische oorlog tussen het Westen en islamitische elementen is slechts één uiting van de confrontatie tussen het Westen en elementen van de islamitische cultuur. Op het gebied van ideeën speelt zich een koude oorlog af, gecentreerd rond een dierbaar Westers concept: vrijheid van meningsuiting.
De kinetische- en ideeënoorlog begonnen dicht na elkaar. De fatwa tegen Salman Rushdie, de daarop volgende verbrandingen van zijn boek en levensbedreigingen begonnen in 1989, Al-Qaidas eerste aanval was in 1992. Maar, zoals bekend zijn de islamitische strijders in beide oorlogen lang niet altijd bondgenoten van elkaar en meer dan eens steunen zij afwijkende specifieke causes. Wat zij wel steevast gemeen hebben is dat zij strijden in naam van de islam.
2. Een ondermijnd cultureel (zelf)vertrouwen in domein 2?
De vraag in welke mate vrijheid van meningsuiting van kracht is in West-Europa, is een kwestie waar de West-Europese cultuur thans in voorziet (*)(*). Elementen van de islamitische cultuur, binnen en buiten Europa, voorzien tevens in de invulling van deze vraag. Het islamitische antwoord wijkt sterk af van het West-Europese antwoord. Volgens een groot aantal individuen en organisaties, met de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) het internationale orgaan waarbij alle 56 islamitische staten zijn aangesloten voorop, is het volgens het islamitisch recht verboden de islam of profeet Mohammed te bekritiseren of beledigen (zie artikel 22 van de islamitische mensjesrechtenverklaring, Koran soera 6:93, 33:57, 33:61 en Bukhari 59:369, 3:106 en 4:241).
Deze kwestie valt zodoende onder domein 2: culturele weerbaarheid.
Hoeveel vertrouwen toont West-Europa in haar culturele weerbaarheid op het gebied van vrijheid van meningsuiting? Het meest recente en grootschalige voorbeeld van een confrontatie, was de hysterische woede die werd geëtaleerd door een groot deel van de islamitische wereld, na het verschijnen van de film Innocence of Muslims in 2012. De dynamiek was gelijk aan de protesten die volgden op de Deense cartoons uit 2005 waarin profeet Mohammed werd geridiculiseerd: groeperingen voelen zich beledigd door materiaal dat suggereert dat hun religie agressie in de hand werkt en ventileren hun gevoelens over deze claim door hun omgeving met de grond gelijk te maken.
De symptomen van een ondermijnd cultureel zelfvertrouwen in domein 2 zijn angst en toegeeflijkheid. Toonde West-Europa zich angstig en toegeeflijk tijdens de Innocence of Muslims rellen die zich voltrokken op vier continenten? De voorzitter van het Europees Parlement, Martin Schulz, reageerde, bijgestaan door twee traditioneel geklede leden van de Gulf Cooperation Council, namens het Europese Parlement op het verschijnen van de film: We zijn het erover eens dat dit soort godslasterlijke films veroordeeld moeten worden. Ik veroordeel niet alleen de inhoud, maar ook de verspreiding van zon film, die enorm vernederend is voor veel mensen over de hele wereld. De eigen culturele Westerse waarde van vrijheid van meningsuiting, met name kritiek op religie, werd door de voorzitter van het EP afgedaan als hinderlijk detail van onze cultuur. Of we daar even mee wilde kappen. Opdat we nooit vergeten. Oh, Schulzie is trouwens in navolging van Junker en van Rompuy de winnaar van de "Karel de Grote award 2015", voor zijn verdiensten in het "bevorderen van Europese democratie. Maar voor de rest is de EU helemaal geen cirkel-pijpend organisme hoor.
Universele mensenrechten en de VN Mensenrechtenraad
Een ander voorbeeld van een sterk ondermijnd zelfvertrouwen op domein 2, is de stand van zaken met betrekking tot de VN Mensenrechtenraad (UNHRC). Deze zaak illustreert dat het gehele stelsel aan westerse waarden, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM), als inwisselbaar wordt beschouwd.
De UVRM dient officieel nog altijd als het morele kader van de UNHRC, maar de realiteit is anders. De raad wordt middels demografische overmacht gedomineerd door de OIC, die de UVRM in 1991 actief heeft verworpen en een alternatief presenteerde: de Cairo verklaring van Mensenrechten in de islam (CDHRI). Er is volgens dit document geen sprake van vrijheid van religie, geen sprake van vrijheid van meningsuiting (zie art. 10 & 22) en geen juridische gelijkheid van mannen en vrouwen. Artikel 25 stelt namelijk terloops dat alle rechten in de verklaring onderworpen zijn aan de Sharia, die op haar beurt de juridische ongelijkheid van man en vrouw voorschrijft (Koran Soera 2:282, 4:34, 4:11, 4:15, Bukhari 3:48:826 en Reliance of the Traveller: A Classic Manual of Islamic Sacred Law, p. 259/260 PDF).
Niet alleen staat het Westen deze perversie van universele mensenrechten toe, het Westen financiert ook het overgrote deel van de UNHRC, dat onder het budget van de VN Algemene Vergadering valt.
In 2007 liet de VN Hoge Commissaris voor Mensenrechten, de Canadese Louise Arbour, tijdens een lezing in Teheran blijken dat zij niet langer geloofde in de universele wenselijkheid van de in het Westen opgestelde UVRM. Zij riep op tot de bevordering van universele mensenrechten (
) op een context gevoelige manier aangezien universaliteit niet op een inflexibele en rigide manier gezien moest worden. Teheran nam haar woorden ter harte en demonstreerde een sterk staaltje contextgevoeligheid door de dag na haar vertrek 21 mensen onder beschuldigingen van vijandigheid tegen God en verdorvenheid op aarde publiekelijk op te hangen aan hijskranen.
Er lijkt op Europees en internationaal niveau absoluut sprake van een ondermijnd (zelf)vertrouwen in een westerse verworvenheid als vrijheid van meningsuiting en ons algehele morele kader. Hooggeplaatste westerse functionarissen laten blijken dat zij westerse moderne ethiek als relatief, kneedbaar en zelfs inwisselbaar gedachtegoed zien. Deze visie maakt dat zij zeer geneigd zijn met toegeeflijkheid te reageren, als een andere cultuur aanspraak doet op ethische domeinen waar de eigen cultuur thans in voorziet.
3. Is er sprake van een ondermijnd (zelf)vertrouwen op domein 2 door de teloorgang van het Europese christendom?
Bij beantwoording van deze vraag is het nuttig te beschouwen hoe het christendom vroeger omging met aanspraken van andere culturen. Nu is het zo dat ook het christendom zich geconfronteerd zag met islamitische aanspraken op domeinen waar het christendom al in voorzag. Immers, sinds de conceptie van de islam lagen de twee monotheïsmen binnen elkaars invloedssferen. De islam in feite een zionistisch complot ietwat gemoderniseerde versie van de pre-islamitische Arabische tribale cultuur, waaraan na de upgrade door profeet Mohammed een universele geldigheid is toegeschreven. Deze toegeschreven universele geldigheid maakte dat het onvermijdelijk in conflict kwam met een nabijgelegen systeem dat tevens een universele geldigheid claimde: het christendom.
Ondanks dat niemand het concept ooit begrepen heeft, is de Heilige Drie-eenheid een pijler van de christelijke theologie. De islamitische geloofsbelijdenis Er is geen God dan Allah en Mohammed is Zijn Profeet geldt als een directe weerlegging van de triniteit en valt zodoende onder domein 2; een andere cultuur doet een conflicterende aanspraak op een domein waar de eigen cultuur reeds in voorziet, in dit geval op theologisch vlak. Hoe reageerde het christendom hier destijds op? (Noot: dit is het harde christendom. Verderop meer over het originele softe christendom).
Laten we het eens dicht bij huis houden. De deels in Leiden opgeleide refo theoloog Gisbertus Voetius schreef op 25 maart 1648 "Over het Mohammedamisme; terwijl de Utrechtse student Johannes de Jonge antwoordt", een tekst waarin hij reageerde op de islamitische aanspraken op zijn theologie. Voetius opent zijn stuk met Over sommige apostasieën, die tegengesteld zijn aan de ware religie hebben wij tevoren gehandeld, namelijk [in de disputaties] over het atheïsme, het heidendom en het Jodendom. Vervolgens stelt hij: Het mohammedanisme kan beschreven worden als een volledige apostasie die bestaat in de ontkenning van de ware God en van het verbond van het Evangelie, en eveneens in het bederf van de theologische leer van de ellende en van de zedelijke wet, zoals deze in de koran naar voren komt.
Verderop stelt Voetius: Wat betreft de vraag, wie de ware God is, wijst het mohammedanisme God direct af, wanneer hij de triniteit afwijst. Ja zelfs wordt het lijden van Christus en de kruisiging als historisch feit geloochend. Met betrekking tot de leerstukken van de mohammedanen geldt, dat allen geloven in één God, aan wie geen ander gelijk is (en dit laatste zinnetje richt zich direct tegen de christenen, die zeer naar waarheid geloven en belijden dat er drie gelijke personen in God zijn). en Onze conclusie, die duidelijk gestaafd wordt door de werkelijkheid zelf, wordt ook getrokken door zowel hen die onze richting zijn toegedaan als door rooms-katholieke auteurs. In deze tekst, die tevens doortrokken is van uithalen over de smerige onzin in het islamitische paradijs en polemische suggesties, zoals dat profeet Mohammed aan epilepsie, maanziekte of manie zou hebben geleden, valt een bepaald taalgebruik op. De woorden ware, 'waarheid', feit en werkelijkheid wordt vaak gebruikt en ook in de letterlijke zin zo bedoeld.
In tegenstelling tot de Martin Schulzes en Louise Arbours van de moderne tijd, waren de overtuigingen en moraal van Voetius en de zijnen bepaald niet buigbaar, kneedbaar of inwisselbaar. Nu betekent dit natuurlijk niet dat de opvattingen van Voetius inderdaad waar of wenselijk waren, maar zijn visie dat de waarheid in eerste instantie kenbaar is, dat de eigen zijde deze in pacht heeft en dat deze waarheid superieur, absoluut en universeel is, was strijdbaar en droeg bij aan een solide (zelf)vertrouwen in de toenmalige culturele weerbaarheid.
3.1. Werd verlichtingsethiek als relatief gezien?
Het harde christendom is niet zomaar omgeslagen in onze hedendaagse seculiere relativistische cultuur. Hier zat de verlichting tussen, en vervolgens de romantiek; een antithese van de verlichting. De verlichting als manifeste beweging bestond grofweg vanaf de Glorious Revolution in 1688 tot 1789.
De verlichting heeft de universele claim van het christendom middels de rede effectief ontkracht. Het zorgde hiermee voor de teloorgang van christelijke invloed op (geo)politieke kwesties, al bleef de (gezins)cultuur een sterk christelijk karakter dragen. Maar, heeft het verval van het christendom als primaire bron van politieke ethiek in West-Europa er dan toe geleid dat men ethiek heden ten dage als relatief en inwisselbaar gedachtegoed ziet? Het antwoord is nee. De verlichting zag verlichtingswaarden namelijk ook als universeel geldend, absoluut en meest wenselijk.
Jonathan Israel en wijlen Isaiah Berlin gelden beiden als zeldzame autoriteiten op het gebied van ideeëngeschiedenis, een zeer ondervoede academische discipline. Berlin beschreef de verlichting als de algemene overtuiging dat de wereld, of natuur, één enkel geheel vormde, onderworpen aan één enkel geheel van wetten, in beginsel te ontdekken door de menselijke intelligentie (p. 277-288). Israel illustreert een onverenigbare scheiding tussen de gematigde verlichting en radicale verlichting. De eerstgenoemde stond niet vijandig tegenover sociale veranderingen, maar stond wel sceptisch tegenover het volledig ontmantelen van traditie en propageerde geenszins het egalitaire wereldbeeld waar wij nu in leven. De radicale verlichting daarentegen, beschrijft Israel als het fundament van onze moderne democratische cultuur en als een geheel van beginselen dat samen is te vatten als democratie, gelijkheid naar ras en sekse, volledige vrijheid van denken en uitdrukking, de ontmanteling van klerikale invloed op wetgeving en onderwijs en de volledige scheiding van kerk en staat.
Israel stelt dat de radicale verlichting zijn universaliteit ontleent aan de claim dat alle mensen gelijk zijn in hun recht om op hun eigen manier geluk na te streven, dat zij mogen zeggen en denken wat zij willen en dat niemand, inclusief zij die menen te mogen overheersen in naam van God, men deze rechten mag ontzeggen (p. viiii). Deze universaliteit werd bovendien toegeëigend op basis van de rede, zonder dat er een goddelijk of bovennatuurlijk mandaat aan te pas kwam: Man did not enter into society to become worse than he was before, nor to have fewer rights than he had before, but to have those rights better secured (*).
Het is uitvoerig gedocumenteerd hoe de radicale verlichting zich verweerde tegen aanvallen van het ancien regime en de gematigde verlichting (*). In het taalgebruik van dit verweer valt eenzelfde element op als in de christelijke teksten die zich verweerden tegen islamitische aanspraken. Verlichtingsprincipes worden als universeel geldend, absoluut, superieur en meest wenselijk ervaren en zijn daarom niet inwisselbaar en niet buigbaar, hetgeen diens aanhangers in een solide culturele weerbaarheid voorzag.
De clash tussen verlichting en repressieve islam
Bij het proclameren van de universele geldigheid van verlichtingswaarden leek deze universaliteit vaak betrekking te hebben op alle inwoners van de maatschappij waartoe de specifieke verlichtingsdenker behoorde. Echter, vanaf 1770 introduceerde de radicale philosophes een concept van universaliteit dat de term echt recht aan deed. Verlichtingsprincipes hadden niet langer betrekking op specifieke landen of Europa, maar op de hele wereld. Zodoende is het gedachtegoed van de radicale verlichting ook met het islamitische Midden-Oosten in aanraking gekomen. Constatin-François Volney bijvoorbeeld, die in 1789 een van de leiders van het democratische blok van de Franse Nationale Vergadering zou worden en die in 1785 drie jaar in het Midden-Oosten verbleef om Arabisch te leren, paste de universaliteit van zijn gedachtegoed toe op die regio.
Volney stelde dat afgezien van een paar nomadische groepen zoals de Bedoeïenen, Druzen en Mesopotamische Turkomanen, praktisch alle samenlevingen van de regio, vooral de sedentaire bevolking van agrarische gebieden, al vele eeuwen gebukt gingen onder het juk van een meedogenloos onderdrukkend verbond van religieus en politiek despotisme, stoelend op een stevige basis van bijgeloof. Volgens Volney kon alleen een algehele revolutie de bewoners van Syrië en Egypte ontdoen van de armoede en ellende waarin zij leefden (p 222).
Het gedachtegoed van de radicale verlichting noemde, in tegenstelling tot de hedendaagse Martin Schulzes en Louise Arbours, de repressieve politieke ethiek van het Midden Oosten bij de naam: ineffectief, mensonterend en volstrekt inferieur aan de verlichtingswaarden.
Het gedachtegoed van de radicale verlichting heeft zich in de tijd van de verlichtingsdenkers nooit effectief institutioneel kunnen consolideren en de Franse Revolutie eindigde in de dictatuur van één man. De bourgeoisie van de 19e en het begin van de 20e eeuw leefde wel grofweg in lijn met verlichtingsprincipes, maar Europa was cultureel nog altijd manifest christelijk.
Kort na de consolidatie van verlichting, werd één pilaar hiervan ongedaan gemaakt
Na het neerslaan van de opkomst van het Fascisme en Nationaal Socialisme in 1945, leek het gedachtegoed van de radicale verlichting zich in geheel West-Europa tot aan West-Berlijn te hermanifesteren en zich vervolgens voor het eerst ook institutioneel te consolideren. Maar, hoe duurzaam was deze consolidatie? Een gebeurtenis die radicale verlichtingsprincipes verder leek te bevorderen op het Europese continent, de val van de Sovjet Unie in 1989, viel gek genoeg samen met een periode waarin een essentieel verlichtingsprincipe ongedaan gemaakt werd.
Israel schrijft hierover: Een van de meest geprononceerde en voor de samenleving zeer schadelijke vormen van verzet tegen radicale verlichting kwam recentelijk van het modieuze multiculturalisme dat, gelardeerd met postmodernisme, de westerse universiteiten en regeringen tijdens de jaren tachtig en negentig wist te bekoren. Volgens deze tijdelijk machtige nieuwe vorm van intellectuele orthodoxie waren namelijk alle tradities en waardestelsels min of meer even geldig. Men sprak zich categorisch uit tegen de gedachte van een universeel systeem van hogere waarden die naar rede en billijkheid vanzelf spreken, of die een hogere status zouden verdienen dan andere waarden. Meer in het bijzonder hield het in dat veel westerse intellectuelen en regeringsbeleidsmakers geen universele geldigheid en verheven status boven andere culturele tradities wilden toekennen aan de kernwaarden die uit de westerse Verlichting zijn ontstaan, hoezeer die ook aanspraak mogen maken op rationele degelijkheid, want, zo redeneerden zij, dat zou rieken naar eurocentrisme, elitarisme en gebrek aan respect voor de ander. (p. xiii).
We zijn aanbeland bij het fenomeen dat het Europese zelfvertrouwen in de culturele weerbaarheid ten zeerste beschadigd heeft. De universaliteit van de Verlichtingsprincipes die dienen als fundament van onze samenleving is verruild voor het relativisme dat zich tijdens de culturele revolutie van de jaren zeventig heeft verankerd. Ondanks dat de realiteit bewijst dat westerse Verlichtingswaarden superieur zijn, omdat zij de grootste culturele effectiviteit realiseren, is het volgens dit gedachtegoed niet toegestaan aan deze superioriteit te verbinden dat Verlichtingswaarden hiermee ook het meest wenselijk zijn. Wanneer een vijandige ideologie deze universele geldigheid en wenselijkheid wel claimt, terwijl de eigen cultuur dicteert dat alle idealen even geldig en wenselijk zijn, is de confrontatie op voorhand verloren.
Wat is de filosofische oorsprong van relativisme?
De exacte oorsprong van dit relativisme is moeilijk te traceren, maar Berlin verwijst naar de Pruisische filosoof Johann Gottfried Herder, die in 1769 in zijn dagboek schreef: Geen mens, geen land, geen volk, geen nationale geschiedenis, geen staat lijkt op elkaar. Vandaar dat het Ware, het Schone en het Goede erin ook niet op elkaar lijken." Volgens Herder droeg elke cultuur in zichzelf het ideaal van haar eigen perfectie, geheel onafhankelijk van enige vergelijking met anderen. Dit gedachtegoed verwierp actief de idee dat alle culturen te toetsen vielen aan één universele maatstaf en daarmee ook het idee dat één cultuur superieur en daardoor wenselijker kon zijn dan een andere cultuur. Ofwel, de morele waarheid is niet kenbaar. Volgens Berlin is dit de hardste dreun die ooit is uitgedeeld aan de klassieke filosofie van het Westen. (p. 237).
De invloed van dit relativisme nam gigantisch toe toen het zich ging verbinden met de tegencultuur, die haar filosofische oorsprong volgens Berlin laat herleiden naar het Romantische Sturm und Drang verzet tegen de Verlichting rond het einde van de 18e eeuw. Deze tegencultuur manifesteerde zich voor het eerst in het begin van de 20e eeuw en veroverde na een korte absentie de westerse wereld tijdens de jaren zestig en zeventig.
Deze tegencultuur bond niet zozeer de strijd aan met de Verlichting om het te vervangen met een superieur stelsel, maar het beoogde het einde van een grondslag als zodanig en de notie van cultuur in zijn geheel. De slogan luidde de cultuur voorbij, hetgeen natuurlijk een regelrechte tegenstelling in termen is. De tegencultuur deed iets dat tot die tijd niet was voorgekomen in het scala van de westerse filosofie.
Berlin stelt dat "de kern van de intellectuele traditie in het Westen sinds Plato (misschien sinds Pythagoras) heeft gerust op (een aantal) niet ter discussie gestelde dogma's." (p. 209). Een centraal axioma was dat de idee dat er op alle echte vragen maar één juist antwoord mogelijk is, dat juiste antwoorden op zulke vragen in beginsel kenbaar zijn en deze elkaar niet tegenspreken. Alle westerse filosofische stromingen; Socratische scholen, christendom, Renaissance, humanisme, Reformatie en Verlichting verschilden allen van mening over wat waarheid was en hoe deze gevonden kon worden. Maar, de notie dat er zoiets bestond als een waarheid, stond nooit ter discussie. De tegencultuur heeft het ontkennen van het bestaan van een waarheid an sich gepionierd. Daarmee legde de tegenbeweging de basis voor moreel en cultureel relativisme, aangezien zij een morele waarheid niet kenbaar achtte.
Bij zowel de eerste tegenbeweging aan het begin van de 20e eeuw, als de tweede tegenbeweging van de jaren 60' vervulden juist de nazaten van de verlichte bourgeoisie een kwalijke sleutelrol.
De jonge verlichte bourgeoisie hief zichzelf op
De Amerikaanse socioloog Irwin Kristol stelde dat de toenemende welvaart van de vroeg 20ste-eeuwse verlichte bourgeoisie maakte dat zij hun aandacht verschoven van het alledaagse naar hogere cultuur. Dit leidde tot de grootschalige sponsoring van moderne Romantische kunstenaars die uiterst vijandig stonden tegenover de grondslag waarop de bourgeoisie cultuur steunde. Deze kunstenaars verafschuwde de rationaliteit en de waarden waar de bourgeoisie om bekend stond: een gedegen arbeidsethiek, respect voor de wet, verantwoordelijkheid en zorg voor gezin en gemeenschap en een onstuitbaar geloof in algehele vooruitgang. Romantici waren hier zo'n beetje de antithese van. Voor hun waren de innerlijke wil en diepste verlangens de ultieme leidraad voor het leven. Romantici streefde er actief naar de bourgeoisie cultuur te ondermijnen en rationaliteit te vervangen door de "filosofie van ontembare wil".
In een klimaat van verwarring en twijfel over de waarde en houdbaarheid van Verlichtingsidealen, die werd versterkt door de Eerste Wereldoorlog, gingen studenten uit de middenklasse voor het eerst openstaan voor de gedachteschool die elke grondslag en een kenbare waarheid verwierpen. Het kan met recht gesteld worden dat dit de periode is dat de Verlichtingscultuur voor het eerst gebroken is, onder de sociale klasse die deze belichaamde. Studenten uit de verlichte middenklasse werden vatbaar voor, en vervolgens medeplichtig aan, het verspreiden van ideeën die middels het ontkennen van een kenbare waarheid de Verlichting ondermijnde (p.118). Deze exacte dynamiek zou zich zon halve eeuw later met nog meer kracht herhalen. Maar, de tweede ronde was vele malen effectiever. Zij wonnen. Relativisme werd de academische, journalistieke en culturele norm.
Romantische verheerlijking van de Nobele Wilde
Amerikaanse intelligentsia hadden de grootste moeite 9/11 onomwonden te veroordelen. Het Romantische filosofische fundament van moderne relativistische intellectuelen, dat de rationaliteit als leidraad aanvocht, neigde sterk de wilde man, de mens in zijn natuurtoestand, positief te beoordelen. Waar de verlichte mens zich volgens romantici door een koude rationaliteit liet leiden, zijn passies en lusten onderdrukte en zich vooral bezigde met het generen van geld, leefde de wilde man een bestaan van oorspronkelijkheid, woestheid, spirituele soberheid en lichamelijk waardigheid. Hij liet zich in zijn lusten en passies niet weerhouden door de rede en zoals Rousseau stelde: De wilde in zijn hut heeft ruimte voor elke vreemdeling het verzadigde hart van de oppervlakkige kosmopoliet is voor niemand een tehuis. (p. 203).
Het is niet vergezocht een vergelijking te trekken tussen Al-Qaida leden en de wilde man die voor romantici zo tot de verbeelding sprak. Al-Qaida leden leven sober, laten zich in hun passionele en woeste strijd niet hinderen door de rede, zij vrezen in al hun authenticiteit zelfs de dood niet en de Arabische cultuur staat in de volksmond inderdaad bekend om hun gastvrijheid. Het is voor de relativistische intellectueel blijkbaar moeilijk iemand te veroordelen wie hij eigenlijk bewondert om zijn puurheid, terwijl deze strijdt tegen een bourgeoisie die hij zelf veracht.
Zeker waar het islamitische kwesties betreft betogen onze relativistische professoren en hoogleraren vaak dat een zaak nu eenmaal te complex en multi-dimensioneel is om er een oordeel aan te verbinden. Echter, dit is slechts een truc om te verhullen dat hun filosofie überhaupt geen waardeoordeel toelaat, omdat deze de morele waarheid niet kenbaar acht. "'Tis niet zwart, 'tis niet wit, 'tis niet zwart-wit".
Verveling
Een interessant detail waar niet alleen Irwin Kristol, maar ook Pim Fortuyn naar verwijst, is dat het ontstaan van beide golven van Romantiek, niet samenvielen met maatschappelijke ontwrichting of massaal leed. Hoofdstuk 1 van "De verweesde samenleving van" van Fortuyn heet dan ook "Verveling". Beide stellen dat rebellie tegen de rede niet te vermijden was door maatschappelijke vrede en welvaart, maar dat deze de rebellie juist cultiveerde, omdat al die welvaart zoveel veiligheid en daarmee verveling creëerde. Inderdaad. Het is nooit goed.
3.2 De medeplichtigheid van het christendom aan cultureel relativisme
Na episodes van Fascisme en Nationaal Socialisme zegevierden Verlichtingsprincipes op institutioneel niveau, maar de (gezins)cultuur had nog altijd een onmiskenbaar christelijk karakter. Tijdens de culturele revolutie van de jaren zeventig maakte de tegenbeweging korte metten met het christelijke karakter de van (gezins)cultuur. Parallel hieraan heropende de tegenbeweging een succesvolle aanval op het verlichtingsprincipe dat (morele) waarheden kenbaar zijn en dat verlichtingsidealen superieur zijn en daarmee het meest wenselijk. Het culturele relativisme werd tijdens de jaren zeventig met nog meer agressie gepredikt dan tijdens het begin van de eeuw.
Cultuurrelativisme is niet iets dat een bevolking zich kan veroorloven als een militair gelijkwaardige vijand aan de poort staat, zoals tijdens WW1. Na de val van de Berlijnse Muur had het Westen achtereenvolgend het Italiaanse Fascisme, het Duitse Nazisme, het Japanse Keizerrijk en de Sovjet Unie op de knieën gekregen. Maar, het bewerkstelligen van een verlichte westerse hegemonie bracht zoveel schuldgevoel met zich mee dat Europa zichzelf verloor in masochistische introspectie. Het lijkt een historische wetmatigheid dat machtige beschavingen meer neigen naar tolerantie en mildheid als hun hegemonie een feit is. Dit ging ook op voor het Westen, maar het Westen verviel van tolerantie in relativisme en vervolgens in cultureel masochisme; een historisch unicum.
Het is vandaag misschien moeilijk zichtbaar, maar het christendom behoort tot het diepste sociologische DNA van ons continent. Natuurlijk heeft het christendom naar moderne maatstaven, een bedenkelijke geschiedenis. Als de Romeinse keizers Theodius I het christendom in 381 niet had verheven tot staatsreligie, had het waarschijnlijk verdwenen in de mist van de geschiedenis. Bij de verspreiding van het christendom in de hierop volgende eeuwen werd de geweldloze leer van Jezus vaak wijselijk aan de kant gezet. (Defensieve) kruistochten, reconquista's, hardhandige bekeringen, veroveringen en inquisities werden bepaald niet gesanctioneerd door die beste vent uit Nazareth. De kerk probeerde de werkelijke leer van Jezus ook voor het volk verborgen te houden, omdat deze egalitaire leer eigenlijk heel gevaarlijk was voor het kerkelijk gezag. Dit deden zij door de geschriften te beperken tot het dode Latijn, waardoor alleen aangewezen duiders de teksten aan het volk uit konden leggen. Pas na de reformatie en na de uitvindingen van de boekdrukkunst kwam hier verandering in. Niets menselijks was de kerk vreemd.
Door deze eeuwenlang durende praktijken zou je bijna vergeten dat het christendom in zijn naakte essentie is geobsedeerd door schuld en zelfverlaging.
Deze genetische blauwprint van onze beschaving heeft onbetwist bijgedragen aan de westerse vatbaarheid voor relativisme en cultureel masochisme. In de Bergrede (Mattheus: 5-7) bijvoorbeeld stelt Jezus: Keer de andere wang toe, Ga de tweede mijl, Wie zich verlaagd zal verheven worden en Oordeel niet opdat gij niet geoordeeld zult worden. Geen van deze noties dragen bij aan culturele weerbaarheid en de laatstgenoemde is in directe overeenstemming met de relativistische opvatting dat men geen waardeoordeel toe mag kennen aan andere culturen. Voor wie het nog niet begreep, Matteüs (23:12): "Wie zichzelf verhoogt zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert zal worden verhoogd". The Passion trekt elk jaar weer duizenden bezoekers en miljoenen Nederlandse kijkers. De teksten die het koor, symbool staand voor het volk, tijdens Bach's Mattheuspassie zingen, liegen er bepaald niet om. "Ik zal worden gestraft voor wat Gij hebt geleden", "Gij zijt geen zondaar zoals wij en onze kinderen".
De ironie wil dat het christendom nu zelfs de universele wenselijkheid van déze waarden heeft laten varen. Het is een relativisme waar slechts christenen nog naar dienen te leven. Alleen de gemarginaliseerde SGP en haar Europese zusterpartijen vertolken nog de christelijke weerbaarheid die zich vroeger zo bestendig heeft bewezen. Waar vroeger de moord op christenen in het Midden Oosten kon leiden tot een kruistocht, leidt de etnische zuivering van christen aldaar nu hoogstens tot Kamervragen van confessionele partijen.
In een poging bij benadering relevant te blijven heeft het Europese christendom zich omgevormd tot een systeem dat aansloot op de relativistische tijdsgeest. Het christendom verloor grotendeels zijn scherpe kantjes. Als dit de islam betrof, zou men kunnen concluderen dat het de kwalijke bronteksten van die religie had geschrapt. Wat het christendom betreft kan eerder geconcludeerd worden dat het volledig terugkeerde naar de oorspronkelijke leer van Jezus. De stelling dat er in de geschiedenis nog nooit zoveel christenen, gemiddeld zo dicht bij de oorspronkelijke leer van Jezus stonden, valt goed te verdedigen. En dat is, tenzij men leeft in het einde van de geschiednis, geen compliment. Want de leer van Jezus is weerloos.
Een prachtige duiding van Frits Bolkestein in deze is de volgende. Tijdens de periode van een manifest christelijk Europa werden deze schuldgevoelens gekanaliseerd door biechten of het kopen van aflaten. In de moderne tijd bestaan deze zaken amper meer, maar het christelijke schuldgevoel maakt nog steeds deel uit van ons sociologisch DNA. Bolkestein suggereert dat de Europese vatbaarheid voor relativisme en zelfverlaging een sublimatie is van schuldgevoel, en dient ter vervanging van vroegere manieren om je van schuldgevoel te ontdoen.
Nietzsche duidde deze christelijke obsessie met zelfverlaging als een slavenmentaliteit. Ook Machiavelli was van mening dat het christelijke DNA zijn tijdsgenoten zwak maakten en stelde dat alleen gewapende profeten hun geloof duurzaam op konden leggen.
Er is geen andere beschaving die ooit zo in masochistische zelfschuld is vervallen als de christelijke.
4. Is er sprake van een ondermijnd zelfvertrouwen op domein 3, culturele continuïteit?
Hebben inheemse Europeanen het gevoel dat zij hun cultuur op lange termijn middels superieure argumenten of demografie kunnen waarborgen? Zoals hierboven is beschreven zal het met argumenten erg moeilijk worden. Hoe zit het met demografie? Dat zal ook spannend worden. Onderzoeksbureau PEW stelt "Some of the biggest increases in Europes Muslim population in absolute numbers over the next 20 years are expected to occur in the United Kingdom, France, Italy, Germany and other countries in Western, Northern and Southern Europe." Specifieker meldt PEW: "In the United Kingdom, for example, Muslims are expected to comprise 8.2% of the population in 2030, up from an estimated 4.6% today. In Austria, Muslims are projected to reach 9.3% of the population in 2030, up from 5.7% today; in Sweden, 9.9% (up from 4.9% today); in Belgium, 10.2% (up from 6% today); and in France, 10.3% (up from 7.5% today)".
Oxford professor Demografie David Coleman stelt dat etnische Britten binnen 50 jaar een minderheid zullen vormen. Frankrijk kent met 10,4% het hoogste percentage moslims van Europa. Renaud Camus, een toonaangevende Franse schrijver, spreekt van the great replacement en kolonisatie. In Brussel noemt 25,5% zichzelf moslim. Met een vertegenwoordiging van 24% in Jodenstad Amsterdam zijn moslims met een tweevoud van het aantal Joden dat ooit in de stad heeft gewoond. In december toonde een studie van de Duitse overheid in zes Europese landen aan dat 65% (PDF) van de islamitische populatie de Sharia boven de nationale wetgeving verkoos. Gezien deze cijfers is het onvermijdelijk dat Europas zelfvertrouwen in culturele continuïteit is ondermijnd.
4.1 Is er sprake van een ondermijnd (zelf)vertrouwen op domein 3 door de teloorgang van het christendom?
Onderzoek (PDF) toont aan dat de Europese vruchtbaarheidsgraad vanaf 1960 sterk is gedaald. Het rapport stelt dat de maatschappelijke ontwikkelingen van die tijd maakten dat gezinsstructuren drastisch wijzigden: echtscheidingsvoorwaarden werden versoepeld, vrouwen begonnen later in hun leven aan kinderen en het groeiende aantal samengestelde gezinnen met kinderen uit vorige relaties, kon de hoge kinderwens vergeleken met de lage vruchtbaarheidsgraad deels verklaren. Deze maatschappelijke veranderingen hangen sterk samen met de ontzuiling en het daarmee verdwijnen van de christelijke gezinscultuur. De dagen dat de pastoor of dominee na een kinderloos huwelijk van een jaar aan de deur kwam om verhaal te halen en tips te geven, zijn geteld. Alleen nog onze groot- en overgrootouders komen uit gezinnen met meer dan vijf zuigelingen. De mannen van God kwam niet voor niets aan de deur: zij wilden hun geloof en gemeenschap in de toekomst kunnen waarborgen. Er is een gemiddelde vruchtbaarheidsgraad van 2,1 kinderen per vrouw nodig om een generatie te vervangen. In 1960 hadden hedendaagse EU landen een vruchtbaarheidsgraad van 2,59. Momenteel staat dit gemiddelde op 1,48.
Onderzoeksinstituut PEW stelt dat Europese islamitische vrouwen een gemiddelde vruchtbaarheidsgraad van 2,2 hebben. Het is niet de spectaculaire vruchtbaarheidsgraad waar Eurabia adepten voor waarschuwen, maar in combinatie met immigratie en een hoge islamitische concentratie in Europese grote steden, is het beslist genoeg om het straatbeeld en de cultuur in hoog tempo onomkeerbaar te veranderen.
Conclusie
In 2001 stelde Silvio Berlusconi dat de westerse beschaving superieur is aan die van de islamitische wereld. Guy Verhofstadt noemde deze verklaring onaanvaardbaar en niet in overeenstemming met Europese waarden. Guy had voor de helft gelijk. De waarheid kan namelijk nooit onaanvaardbaar zijn, maar de waarheid kan wel degelijk conflicteren met Europese waarden. Het moment dat een waardestelsel dicteert dat een waarheid niet uitgesproken mag worden, luidt het zijn eigen faillissement in.
In het tot stand komen van Verlichtingsidealen heeft Nederland een cruciale rol gespeeld. Nederland was het toevluchtsoord van de Fransman Pierre Bayle, een voorvader van de Verlichting. De meest invloedrijke werken van de Radicale Verlichting werden gedrukt in, en verspreid vanuit Nederland. De Patriottenbeweging van 1789-87 bewees de Verlichting een aanzienlijke dienst. Maar er is meer: de onbetwiste grondlegger van de Radicale Verlichting is in Nederland geboren, door zijn genialiteit verlicht, om zijn atheïsme verstoten en op 21 februari 1677 in bittere eenzaamheid en armzaligheid gestorven. De Amsterdamse Jood Baruch Spinoza was volgens Jonathan Israel meer dan enig ander de bedenker van het fundamentele metafysische ontwerp, de strikt seculiere morele waarden, de cultuur van persoonlijke vrijheid, democratische politiek en vrijheid van denken en drukpers, die vandaag de belichaming zijn van de beslissende kernwaarden van het moderne seculiere egalitarisme. De rol van Nederland in de culturele revolutie van de jaren zeventig, die volgend en onorigineel van aard was, verbleekt bij de rol van Nederland in de Verlichting. Nederland zou dan ook een sleutelrol moeten vervullen in het ongedaan maken van het gedachtegoed dat Europa weerloos maakt tegen ideologieën die wel een universele geldigheid en wenselijkheid claimen. Als er één land is dat dit zou kunnen, dan is het Nederland. Is het vijf voor twaalf? Geen idee, maar het elfde uur is goed en wel gepasseerd. Werk aan de winkel.