achtergrond

Geenstijl

login

word lid

nachtmodus

tip redactie

zoeken

Analyse. Piketty, Fiatgeld en ongelijkheid

pikhetin.jpg Aanstaande woensdag komt Thomas Piketty de immer wakkerende nivelleringsvlam eens goed aanjagen. Het in etatistische kringen bejubelde werk van Piketty, Capital in the Twenty-First century, steunt op drie premissen: 1. ongelijkheid in koopkracht bestaat, neemt toe en is schadelijk; 2. deze komt voort uit de markt, en; 3. de oplossing voor dit fenomeen is een door de overheid geheven erfbelasting. Piketty stelt dat ongelijkheid voortkomt uit de notie dat rendement op kapitaal sneller groeit dan de algehele economie. Een marktwerking die de reeds fortuinlijken meer doet toekomen dan Piketty moreel rechtvaardig acht, zou in zijn ogen een rigoureuze erfbelasting legitimeren. Nu valt er heel veel af te dingen op de notie dat ongelijkheid überhaupt schadelijk en onwenselijk is. Daarbij is het zo dat ‘de rijken’ geen statische groep is die onafgebroken uit dezelfde personen of families bestaat. Maar laten we deze factoren for the sake of argument even buiten beschouwing laten. Geld Komt de specifieke ongelijkheid tussen extreem rijk en minder bedeelden wel primair voort uit de markt? Het antwoord op deze vraag ligt besloten in het antwoord op de meest fundamentele vraag van de gehele kwestie: “Wat is geld?” Geld maakte zijn opkomst als facilitator van handel toen zelfvoorziening en ruilhandel werd vervangen door the division of labour; in plaats van zich te concentreren op het zelfstandig genereren van alle levensmiddelen – die bovendien steeds talrijker en gevarieerder werden – specialiseerden mensen zich in een enkel ambacht. Geld zorgde er voor dat men niet langer een ruilhandelaar in een bepaald product hoefde te vinden, die toevallig precies geïnteresseerd was in dat ene product dat men zelf produceerde en verhandelde.
De vroegste vormen van geld waren objecten die een bepaalde hoeveelheid van een bruikbaar goed vertegenwoordigden. Het waren ‘schuldbekentenissen’, vanaf hier voor het gemak aangeduid als ‘IOUs’, die desgewenst ingewisseld konden worden voor de daadwerkelijke goederen. Wanneer bekend raakt dat bijvoorbeeld IOUs van de eieren van boer Jan altijd ingewisseld kunnen worden voor daadwerkelijke eieren, stijgt het vertrouwen in de IOUs van boer Jan. Dit vertrouwen kan er voor zorgen dat steeds minder mensen de IOUs daadwerkelijk inwisselen voor eieren. Vertrouwen De gemeenschap vertrouwt boer Jan en dit kan hem uit winstbejag drijven tot een volgende stap. Aangezien bijna niemand zijn IOUs nog verzilvert, schrijft hij meer IOUs in ruil voor goederen uit dan dat hij daadwerkelijk eieren bezit. Zelfs wanneer de gemeenschap weet dat er meer IOUs circuleren dan boer Jan ooit eieren kan leveren, kan het vertrouwen in stand blijven. Immers, elke handelaar weet dat de ambachtsman waar hij iets van nodig heeft, de IOU genoeg vertrouwt en als betaalmiddel zal accepteren. Dit omdat de ambachtsman weet dat een handelaar waar hij op zijn beurt iets van nodig heeft, dit betaalmiddel ook zal accepteren. Echter, in een vrije markt zouden de IOUs sterke concurrentie van andere, gedekte, IOUs ervaren, lang voordat een dergelijk niveau van inflatie bereikt werd. Overheden doen exact hetzelfde als boer Jan, maar er zijn twee verschillen. Ten eerste werden IOUs van de overheid oorspronkelijk gedekt door goud. Ten tweede dwingt de overheid middels een geweldsmonopolie af dat haar IOUs de enigen zijn die als wettig betaalmiddel gebruikt mogen worden. Dit voorkomt dat de markt zich kan wenden tot concurrerende IOUs die daadwerkelijk gedekt zijn. Na het verzaken van de gouddekking van de binnenlandse dollars, verzaakte Nixon in 1971 ook de gouddekking voor dollars gehouden door buitenlandse entiteiten. Sindsdien is een dollar niets meer daadwerkelijk waard, is het geld bij wet: onder dreiging van geweld afgedwongen vertrouwen. De relatie met “gelijkheid” Wat heeft dit alles met de door Piketty geobserveerde ongelijkheid te maken? In ons monopolistische ‘fiatgeld’-systeem, zijn de kosten van het drukken van nieuw geld nagenoeg gelijk aan nul en het is daarmee onweerstaanbaar. Ex nihilo (uit het niets) geldcreatie drijft prijzen omhoog, aangezien een stijgende circulerende hoeveelheid aan geld, de waarde van geld doet dalen. Maar, is dan de vraag: wie zijn de eerste die ex nihilo gedrukt geld ontvangen? Dit geld, veelal in opdracht van overheden gedrukt door Centrale Banken, wordt door banken verstrekt in de vorm van leningen. En wat verhoogt de kans op het ontvangen van een riante lening? Inderdaad: reeds vermogend zijn, aangezien dit vermogen garant kan staan voor de te ontvangen lening. Fiatgeld begint zijn tocht door de economie via dergelijke leningen. De eerste ontvangers van fiatgeld profiteren hier het meest van, aangezien hun koopkracht is toegenomen, voordat de prijzen stijgen als gevolg van de toegenomen hoeveelheid geld die via deze leningen van bovenaf de economie in druppelen. Degenen onderaan de fiatgeld-tuinslang verliezen zelfs koopkracht door fiatgeld, aangezien de prijzen al zijn gestegen voordat het fiatgeld hen heeft bereikt. Fiatgeld verergert deze specifieke ongelijkheid, niet de markt. Deze notie, bijvoorbeeld uitgewerkt in het louter in Duits te verkrijgen boek Warum andere auf Ihre Kosten immer reicher werden, door Philip Bagus en Andreas Marqart, komt te weinig aan bod in de Nederlandse discussie. De notie dat de huidige vorm van ongelijkheid voortkomt uit de markt en dat de overheid dit moet verhelpen, is simpelweg de verkeerde kuur voor de verkeerde ziekte. Daarbij, in 1913 spendeerde de Nederlandse overheid slechts 9% van het BNP, heden ligt dit percentage tussen de 50 en 60%. Is het daadwerkelijk wenselijk dit percentage nog verder te verhogen door uiterst onsmakelijke en tegennatuurlijke erfbelastingen? Tegennatuurlijk Dat ordinaire lijkenroverij onsmakelijk is, voelen veel mensen aan. Maar daarbij is het ook hoogst tegennatuurlijk. Men is zich hier niet altijd bewust van, maar het willen waarborgen van de eigen genenpoel op lange termijn is vaak zeer bepalend voor menselijk gedrag. Schopenhauer, Darwin en Freud achtten dit allen inherent aan de menselijke genetische blauwprint. Wij doen zo hard ons best welvaart te vergaren mede om ervoor te zorgen dat ons kroost zich later tot een gewilde partner kan ontwikkelen die zich succesvol voort kan planten, en daarmee de genenpoel weer één generatie waarborgt. En uiteraard wil men de eigen kinderen de koopkracht meegeven waarmee zij hun kinderen weer fit de echte wereld in kunnen sturen, enzovoorts. We doen het niet voor kinderen van de buurman en al helemaal niet voor kinderen uit andersoortige/vijandige culturen. Maar, zodra de overheid zijn beslag op uw levenslang vergaarde welvaart legt, bepalen de regenten ineens voor u waarom u al die welvaart bij elkaar hebt gewerkt. En dat doet pijn.

Reaguursels

Tip de redactie

Wil je een document versturen? Stuur dan gewoon direct een mail naar redactie@geenstijl.nl
Hoef je ook geen robotcheck uit te voeren.