Serotonine, of het gemis van eerlijkheid [teringlang, als zondagessay of zo, zie maar]
Wat nu volgt, is lang. Ja, dan maak je maar zin. Of niet. Ieder individu het zijne.
Later dan alle snobs, zelfs later dan pretenderende snobs, las ik Serotonine van Michel Houellebecq. Nooit heb ik tijd, noch het geduld om tijd te maken, voor de opgelegde traagheid van literatuur. Het woord alleen al is vermoeiend. Mijn geringe culturele ontspanning, zover het die naam mag dragen is, bestaat uit het recente filmaanbod op streamingdiensten, binge-bare Netflixproducties (waarvan plotlijnen in toenemende mate door algoritmes worden gecomponeerd teneinde zo min mogelijk klantverlies te bewerkstelligen - een term die hier later terug komt), afgewisseld met geromantiseerde, nostalgie-masserende jaren negentig-montages over OJ Simpson of Michael Jordan. In een gulle culturele bui danwel daartoe aangezet door een cinematofiele vriend: een herschouwing van filmklassiekers van Steven Spielberg, Woody Allen, Stanley Kubrick, af en toe een Hitchcock, oud werk van Martin Scorsese of zijn nieuwste poging die vooral heel veel tijd nam om het sleets geworden sentiment van een ooit zo groots genre te duiden, en in de categorie van de nog meer banale epossen: de intergalactische familiedrama’s van George Lucas. Die laatste zijn overigens ook vooral nostalgie, door sommigen met een vorm van hogere cultuur verward.
Enfin, soms is daar plotseling een echt boek. Geen non-fictie over de vreemde zelfmoord van Europa (Douglas Murray) of het autobiografische werk van een Amerikaanse literaire cultuurcriticus en scriptschrijver die zichzelf in een oorlog met de tijdsgeest aan de zijde van de verveelde doch verontruste verbazing schaart (Bret Easton Ellis), maar een Echt Literair Werk, van een Echte Contemporaine Literator. Na het vinden van wat zeldzame tijd in een huisje in een naaldbos in een oostelijke hoek van Nederland waar de tijd stil lijkt te zijn (althans, voor wie niet dieper kijkt dan het volume van - en de daarin gekoelde promillages in - de ijskast, of de drie knoppen tellende handleiding van het bubbelbad in de tuin) wist ik de genietbare tijd te vinden om me tot Houellebecqs laatste trage letteren te zetten.
De strekking van het verhaal - man van middelbare leeftijd met een hoge ambtelijke functie op het Franse landbouwministerie - zoekt een uitweg uit het leven omdat het voltooid voelt nadat zijn levenslust door zelf veroorzaakte leegte onherstelbaar is beschadigd - is een evolutie van al Houellebecqs voorgaande werk: onderliggend aan het verhaal meandert een bundeling van dédain voor de globalistisch grotesk denkende, maar aartsluie opererende ambtenarij, maar ook voor het almaar ongehinderd groeiende grootbedrijf, terwijl zowel lof als medelijden met de arbeider en de eerlijke hardwerkend onderklasse overal in doorschijnt, het besef van hun tragisch lot gereflecteerd in zijn eigen mondaine en toch kleinburgerlijke leed in een wereld die geen richting meer geeft maar ook nooit genade zal kennen, en die men maar beter kan verlaten zodra de werkelijkheid van het heden op het kruispunt is aanbeland waarop de voorliggende toekomst niet meer het optimisme van het romantische verleden kan veinzen. Voilà, de bekende ironische lachspiegel die de Franse schrijver de lezer altijd voorhoudt. “De romans onderscheiden zich vooral door een originele insteek, interessante plotwendingen en geestige passages – voor wie erom kan lachen”, recenseerde Arnout le Clercq enigszins schamper, of zo proefde me dat toch, namens het Nexis Instituut. Wie zich er in herkent, en de tragiek durft te erkennen, zal zeker lachen.
Leuk
Na het lezen van Serotonine wendde ik me tot recensies van deskundigen in de literatuur, om te toetsen of ik the gist of the genre een beetje begrepen had. Ik weet dat nooit, het is een eeuwige twijfel bij iemand die ooit als tienjarige boekverslinder op de basisschool zijn romans zocht op de grotemensen-afdeling van de gemeentebieb, maar kort daarop in de brugklas werkelijk alle lust in het lezen verloor toen er plots boekverslagen over de onuitstaanbaar faux-getraumatiseerde huilerigheid van de verplichte werken van Harry Mulisch of - als de docent in een hippe bui was - de pretentieuze studentikoosheid van Ronald Giphart moesten worden opgesteld, met daarin hun systematisch ongeïspireerde eisenlijstjes over ‘motief’ of ‘thema’ in boeken die primair pretentieus (Mulisch) of larmoyant leeg (Giphart) waren. Herman Brusselmans en zijn reeks “Ex”-boeken, daar kon je ongeremd om lachen - maar dat mocht dan juist weer niet omdat het geen literatuur heette te zijn, ze waren De Telegraaf van de leestafel, waarmee op mijn oude lyceum de norm werd gesteld dat literatuur vooral niet leuk mocht zijn.
Enfin. Houellebecq, wiens werken toch niet de definitie van ‘leuk’ vertolken, werd jaren later een van de zeldzame auteurs waar ik nog wel eens een boek van oppak. De Kaart en Het Gebied, ik begreep er weinig van. Maar in Elementaire Deeltjes scheen er al wat licht tussen zijn regels door, en Onderworpen is, voor wie kan kaartlezen, een road map naar de (semi-geïslamiseerde) hel waarin Europa uiteindelijk in al haar beste bedoelingen zal vervallen. Ruim een jaar na verschijning kwam ik nu eindelijk toe aan Serotonine, en daarna las ik dus wat recensies.