Waarom is Bosma de enige cultuurstrijder?
Polemische kunstenaar schildert weer een herkenbaar portret
Links en rechts links plakken klimaatactivisten zich aan onvervangbare kunstwerken vast of smijten ze soep & andere troep over schilderijen. Dat wordt vervolgens goedgepraat door precies dezelfde mensen die onder Rutte II en III te hoop liepen tegen de bezuinigingen op de cultuursector, onder het motto dat 'alles van waarde is weerloos'. Behalve als het kapot kan voor een hoger plan? Nee - het is een marxistische middelmaatsdrift die zegt: 'Jij kunt dan wel iets moois maken met je talent maar ik kan het besmeuren met een reden die nog veel belangrijker is dan jouw kunst'.
Op datzelfde links zit iedereen met een zelfverklaard hart voor kunst en cultuur op de knietjes, voor het hakblok waar de bijlen van woke, BLM en de herstelbetalingsbeweging vervaarlijk boven zweven. Noest kliederen zij contextkaartjes bij allerhande kunstwerken, waarop de culturele verrijkingen als een zondig verdienmodel worden gekleineerd. Context geven bij kunst is toch een beetje als de grap uitleggen: je hoort niemand meer lachen.
Aan de Leidse Universiteit liepen droge schoten te hoop tegen een schilderij van oude oversten, die grijs gekleed en omringd door sigarendamp zichzelf langzaam in rook zagen opgaan. Te veel mannen! Verkeerde boodschap! Niet iedereen wordt gerepresenteerd door dit schilderij! Ook hier was het niet de cultuursector, maar waren het (oud-) politici en prominente alumni van de UL die zich roerden om het artistieke onrecht te rechten.
Natuurlijk is Martin Bosma niet de énige die voor cultuur strijdt, zoals de gechargeerde kop boven dit topic suggereert. Maar wat wel opvalt is dat de (zelfverklaarde) culturele elite zich niet verweert tegen de publieke verwaarlozing van weerloze werken. Velen zijn bezig met cultuur in Nederland, de PVV’er lijkt de enige die zich nog bekommert om cultuur, artistieke vrijheid en de historische context (in de zin van: werken waarderen volgens de tijd waarin ze gemaakt zijn; niet: herwaarderen volgens postmoderne bekrompenheid).
De cultuursector bestaat uit prutsers en lafaards die braaf bukken voor alles dat een paar activisten op basis van huidskleur, gender of algehele sneeuwvlokkerigheid van hen eisen, terwijl ze zich doorzichtig vermommen als strijdbare vechters tegen "populisme" en "racisme" en natuurlijk "oprukkend facisme". Martin Bosma is de splinter, die wijst op de balk in hun eigen oog: de in politieke subsidies verzopen cultuursector is te veel bevangen door het spook van de inclusiviteit om de vrije geest van de exclusiviteit nog te zien.