Ton Elias best onbelangrijk voor VVD kieslijst
Groot nieuws! Ook de VVD heeft een kandidatenlijst en onze grote vriend Ton Elias staat helaas niiiiiieeeeet op de kaart. Tien Ton Elias. Wat hebben we gelachen. Vaste prik op de kamerbarbecue, wist na een halve parlementaire enquête over ICT & Overheid nog niet wat een IP-adres was, maar soit. Ton hield niet zo van ons, maar wij stiekem wel een beetje van hem. Iemand die galant de champagne laat staan, maar in plaats daarvan spumante declareert. Verder weten we eigenlijk ook niet zo goed wat ie al die jaren in de Kamer deed, maar nu is hij zonder pardon en zonder uitleg van de lijst gewipt en dat is vreselijk jammer. Karakteristieke Kamerleden zijn immers toch leuker dan opgeneukte beleidsmedewerkers, JOVD-kloontjes en ander uitschot voor wie politiek een carrière is in plaats van een mogelijkheid om 5 keer in de week graties bitterballen te snaaien roeping. Boe melkmuiltjes van de opleiding politicologie, leve de Blauwe Bacchus! Overigens haalt een stupéfait & zwaar gepikeerde Elias zijn gram in een brief aan de voorzitter, Henry Keizer. (Spiegeltje gecopypaste na de breek.) Obesipas inleveren & u mag geen kipkluifje meesnaaien bij de uitgang. Thuis wacht de wijnhandel...
Geachte heer Keizer,
Op 7 november meldde u mij dat het Hoofdbestuur van de VVD die ochtend besloten had niet in te gaan op mijn verzoek een eerder genomen besluit te herzien om mij niet op de VVD-lijst voor de nieuwe Kamerverkiezingen te zetten. Sterker nog u verzocht mij daarop mijn kandidatuur voor de Tweede Kamer in te trekken. Op mijn verzoek tot een inhoudelijke motivering voor het besluit gaf u aan dat ik mijn Kamerlidmaatschap goed uitvoer, maar ik tegelijkertijd ook veel vijanden in de partij had. Aanvullende inhoudelijke argumenten ontbraken.
De VVD-lijst voor de Tweede Kamer hoort te gaan over de vraag wie de best denkbare Kamerkandidaten zijn. Daar hoort tegelijkertijd een afgewogen beeld bij van de kandidaten. Helaas blijven deze vijanden in de partij naamloos terwijl een afweging van de meerwaarde van mijn functioneren als Kamerlid uitgesproken door collega-Kamerleden maar ook het slaan van bruggen buiten de partij (bijvoorbeeld als ondervoorzitter van de Tweede Kamer, voorzitter van de Frans-Nederlandse contactgroep en voorzitter van de ICT-onderzoekscommissie) daarbij niet betrokken zijn.
Dit verontrust mij. In onze partij zeggen we dat we elkaar er op aanspreken als dingen niet goed gaan. Dat zou moeten betekenen dat wij niet een partij van allemansvrienden zijn, maar een partij van echte vrienden. En echte vrienden zeggen elkaar bij tijd en wijle de waarheid. Niet om te beschadigen, maar om te verbeteren. Het lijkt er echter op dat bij de weging van mijn geschiktheid voor het Kamerlidmaatschap niet gekeken is naar draagvlak, maar vooral gezocht is naar het gebrek hieraan. Daarbij is het resultaat op mijn portefeuille blijkbaar ook van ondergeschikte waarde.
Ik zal niet ontkennen dat ik hoge eisen stel aan het functioneren van het parlement en aan mijzelf in het bijzonder. Dat ik daarbij duidelijk ben, ontken ik evenmin. Maar dat gaat hand in hand met een kritische houding gericht op verbetering die louter binnenskamers en uit loyale overwegingen wordt geventileerd. Alleen wanneer we tegenspraak in onze eigen fractie organiseren, kunnen wij onze functie als volksvertegenwoordiger en controleur van de regering op goede wijze invullen. Juist wanneer die regering van onze eigen kleur is. Dit is de tegenspraak die de VVD propageert en waar de VVD mee groot geworden is.
Eén van de voordelen van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging boven het districtenstelsel is in mijn ogen dat het een Kamerlid de gelegenheid biedt om ook aan langere termijndoelstellingen te werken. Zo ben ik als voorzitter van de ICT-onderzoekscommissie van de Kamer ruim twee jaar aan het werk geweest om een wezenlijke en aantoonbare verandering in de omgang met, aansturing van en controle op ICT-projecten bij het Rijk te bewerkstelligen. Dat is gelukt en dat zal de overheid op termijn honderden miljoenen euros besparen. Ik ben daar trots op en zou soortgelijk Kamerwerk graag voortzetten. Tegelijkertijd houdt dat het risico in zich dat media-aandacht niet automatisch volgt gedurende zon traject. Uit het gesprek met de zogeheten permanente scoutingscommissie meen ik te moeten afleiden dat media-aandacht een belangrijk onderdeel vormt in het eindoordeel. Ik ben het daar fundamenteel mee oneens.
Het gebrek aan hoor en wederhoor in dit selectieproces en de neerbuigendheid over het handwerk van de Tweede Kamer is bepaald geen promotie voor het ambt van Kamerlid. Dit zal ondernemers nog meer afschrikken om zich beschikbaar te stellen dan nu het geval is. Zo zal de Tweede Kamer nog minder een afspiegeling vormen van de samenleving, terwijl dit nu al een probleem is. Voor een op resultaat gerichte middenstander, bejaardenverzorgster of politieman zal het nog minder voor de hand liggen om zich te kandideren.
Waar ik tenslotte aandacht voor vraag is waarom er geen mogelijkheid is om in beroep te gaan tegen deze beslissing. Want het oordeel van de scoutingcommissie komt tijdens besloten vergaderingen tot stand, waarna het Hoofdbestuur en de regios nog enkele (kleine) aanpassingen kunnen doen. Op het eind van het proces krijgt een kandidaat een mededeling of en zo ja, waar hij of zij op de lijst staat. In mijn geval de mededeling dat ik geen plek op de lijst krijg, terwijl mijn al mijn functioneringsgesprekken allerminst de indicatie gaven dat ik mijn werk als Kamerlid niet naar behoren zou verrichten, integendeel. Dat wringt, zacht gezegd. En zeker wanneer de inhoudelijke argumentatie ontbreekt.
Daarom hoor ik graag alsnog op welke objectieve gronden ik de kans niet krijg om me nogmaals met verve en resultaat in te zetten voor de publieke zaak, een keuze waarvoor ik mijn bedrijf verkocht en waar ik tot nu toe nooit spijt van had.
Ton Elias